Als je Frans leert, ben je waarschijnlijk al verschillende keren de woorden “qui” en “que” tegengekomen. Hoewel deze woorden vaak worden gebruikt, kunnen ze verwarrend zijn voor degenen die de taal leren. Beide woorden zijn betrekkelijke voornaamwoorden, maar ze worden in verschillende contexten gebruikt. In dit artikel zullen we het verschil tussen “qui” en “que” in detail bespreken, inclusief voorbeelden en oefeningen om je begrip te versterken.
Wat zijn betrekkelijke voornaamwoorden?
Betrekkelijke voornaamwoorden zijn woorden die gebruikt worden om twee zinnen met elkaar te verbinden. Ze verwijzen naar een eerder genoemd zelfstandig naamwoord en geven meer informatie over dat zelfstandig naamwoord. In het Frans zijn de meest voorkomende betrekkelijke voornaamwoorden “qui”, “que”, “dont” en “où”. In dit artikel richten we ons specifiek op “qui” en “que”.
Wanneer gebruik je “qui”?
Het betrekkelijke voornaamwoord “qui” wordt gebruikt als het verwijst naar het onderwerp van de bijzin. Het onderwerp kan een persoon, dier of ding zijn. “Qui” kan zowel naar mensen als naar dingen verwijzen.
Voorbeelden van “qui” als onderwerp
1. La femme qui parle est ma mère. (De vrouw die spreekt, is mijn moeder.)
2. Le chien qui aboie est très grand. (De hond die blaft, is erg groot.)
3. La voiture qui est garée devant la maison est rouge. (De auto die voor het huis geparkeerd staat, is rood.)
In deze voorbeelden zie je dat “qui” verwijst naar het onderwerp van de bijzin: “la femme”, “le chien” en “la voiture”. In elk geval is “qui” het onderwerp van de werkwoorden “parle”, “aboie” en “est garée”.
Wanneer gebruik je “que”?
Het betrekkelijke voornaamwoord “que” wordt gebruikt als het verwijst naar het lijdend voorwerp van de bijzin. Het lijdend voorwerp is het zelfstandig naamwoord dat de actie van het werkwoord ondergaat.
Voorbeelden van “que” als lijdend voorwerp
1. Le livre que j’ai lu était fascinant. (Het boek dat ik gelezen heb, was fascinerend.)
2. La chanson que tu écoutes est très populaire. (Het lied dat je luistert, is erg populair.)
3. Les amis que nous avons invités viennent ce soir. (De vrienden die we hebben uitgenodigd, komen vanavond.)
In deze voorbeelden verwijst “que” naar het lijdend voorwerp van de bijzin: “le livre”, “la chanson” en “les amis”. Hier is “que” het lijdend voorwerp van de werkwoorden “ai lu”, “écoutes” en “avons invités”.
Samenvatting van het gebruik van “qui” en “que”
Om het samen te vatten:
– Gebruik “qui” wanneer het betrekkelijke voornaamwoord verwijst naar het onderwerp van de bijzin.
– Gebruik “que” wanneer het betrekkelijke voornaamwoord verwijst naar het lijdend voorwerp van de bijzin.
Een handige manier om te onthouden wanneer je “qui” of “que” moet gebruiken, is door te proberen de zin zonder het betrekkelijke voornaamwoord te maken. Als het ontbrekende woord het onderwerp van de bijzin is, gebruik dan “qui”. Als het het lijdend voorwerp is, gebruik dan “que”.
Enkele uitzonderingen en speciale gevallen
Hoewel de bovenstaande regels in de meeste gevallen van toepassing zijn, zijn er enkele uitzonderingen en speciale gevallen waar je op moet letten.
Gebruik van “qui” en “que” na voorzetsels
Wanneer een betrekkelijk voornaamwoord volgt op een voorzetsel, gebruik je in het Frans meestal niet “qui” of “que”. In plaats daarvan gebruik je “lequel”, “laquelle”, “lesquels” of “lesquelles”, afhankelijk van het geslacht en het aantal van het zelfstandig naamwoord waarnaar wordt verwezen.
Voorbeeld:
1. La personne à qui je parle est gentille. (De persoon met wie ik spreek, is aardig.)
2. Le projet sur lequel je travaille est important. (Het project waaraan ik werk, is belangrijk.)
Hier zie je dat “qui” wordt gebruikt na het voorzetsel “à” wanneer het naar een persoon verwijst, terwijl “lequel” wordt gebruikt na het voorzetsel “sur” wanneer het naar een ding verwijst.
Gebruik van “ce qui” en “ce que”
Wanneer er geen antecedent (zelfstandig naamwoord waarnaar wordt verwezen) is of wanneer de antecedent een hele zin is, gebruik je “ce qui” of “ce que”.
Voorbeeld:
1. Ce qui m’intéresse, c’est la musique. (Wat mij interesseert, is muziek.)
2. Ce que je veux dire, c’est que tu as raison. (Wat ik wil zeggen, is dat je gelijk hebt.)
Hier verwijst “ce qui” naar het onderwerp van de bijzin en “ce que” naar het lijdend voorwerp.
Praktische oefeningen
Om je begrip van het gebruik van “qui” en “que” te versterken, volgen hier enkele oefeningen. Probeer de juiste betrekkelijke voornaamwoorden in te vullen.
1. La maison _____ est à vendre est très grande.
2. Le film _____ nous avons vu hier était excellent.
3. Les enfants _____ jouent dans le parc sont heureux.
4. La lettre _____ j’ai écrite est pour ma grand-mère.
5. Le professeur _____ enseigne la chimie est très strict.
Antwoorden:
1. qui
2. que
3. qui
4. que
5. qui
Conclusie
Het begrijpen van het verschil tussen “qui” en “que” is essentieel voor iedereen die Frans leert. Door te onthouden dat “qui” verwijst naar het onderwerp van de bijzin en “que” naar het lijdend voorwerp, kun je deze betrekkelijke voornaamwoorden correct gebruiken in je zinnen. Vergeet niet dat oefenen de sleutel is tot beheersing, dus blijf oefenen met het maken van zinnen en het invullen van oefeningen. Met de tijd en oefening zul je merken dat het gebruik van “qui” en “que” steeds natuurlijker wordt.
Veel succes met je studie van de Franse taal!