Pick a language and start learning!
Wederkerende werkwoorden Opdrachten in de Duitse taal

Wederkerende werkwoorden, ook wel reflexieve werkwoorden genoemd, zijn een essentieel onderdeel van de Duitse grammatica. Deze werkwoorden gaan altijd gepaard met een wederkerend voornaamwoord, zoals 'mich', 'dich' of 'sich'. Ze worden gebruikt om acties te beschrijven die het onderwerp van de zin op zichzelf uitvoert. Bijvoorbeeld, in de zin "Ich wasche mich" (Ik was me) voert het onderwerp (ich) de actie uit op zichzelf (mich). Het begrijpen van wederkerende werkwoorden is cruciaal voor het correct formuleren van zinnen en het vermijden van veelgemaakte fouten in het Duits.
In deze sectie vind je een reeks oefeningen die je helpen om de wederkerende werkwoorden in het Duits onder de knie te krijgen. We beginnen met basisvoorbeelden en bouwen geleidelijk aan op naar complexere structuren. Door deze oefeningen te maken, zul je niet alleen je grammaticale kennis verbeteren, maar ook je zelfvertrouwen in het gebruik van de Duitse taal vergroten. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen bieden een waardevolle bron om je vaardigheden te versterken en te verfijnen.
Exercise 1
<p>1. Elke ochtend *scheert* hij zich (hij maakt zijn gezicht glad).</p>
<p>2. Zij *wast* zich elke avond voordat ze naar bed gaat (ze maakt zichzelf schoon).</p>
<p>3. Jij *vergist* je vaak in de naam van die film (je maakt een fout).</p>
<p>4. Wij *bemoeien* ons nooit met hun ruzie (we mengen ons niet).</p>
<p>5. De kinderen *vervelen* zich tijdens de lange autorit (ze hebben geen plezier).</p>
<p>6. Hij *herinnert* zich niets van het ongeluk (hij weet het niet meer).</p>
<p>7. Ik *verontschuldig* me voor mijn gedrag van gisteren (ik zeg sorry).</p>
<p>8. Jullie *vinden* je makkelijk in deze nieuwe stad (jullie raken gewend).</p>
<p>9. Ze *verheugen* zich op de vakantie (ze kijken uit naar iets leuks).</p>
<p>10. Wij *verkleden* ons voor het feest in grappige kostuums (we doen andere kleding aan).</p>
Exercise 2
<p>1. Hij kan *zich* niet concentreren in een lawaaierige omgeving (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>2. Na het eten moet je altijd *je* tanden poetsen (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>3. Ze heeft *zich* verslapen en kwam te laat op het werk (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>4. Wij *ons* altijd goed voorbereiden voor de examens (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>5. De kinderen *zich* snel aanpassen aan nieuwe situaties (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>6. Hij schaamt *zich* voor zijn gedrag tijdens het feest (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>7. Jullie moeten *je* registreren bij de balie (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>8. Ik voel *me* vandaag niet zo lekker (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>9. Zij verheugt *zich* op de vakantie (reflexief voornaamwoord).</p>
<p>10. We hebben *ons* vergist in de datum van de afspraak (reflexief voornaamwoord).</p>
Exercise 3
<p>1. Elke ochtend *was* ik mezelf (reflexief werkwoord voor schoonmaken).</p>
<p>2. Hij *herinnert* zich de afspraak niet (reflexief werkwoord voor geheugen).</p>
<p>3. We *vervelen* ons tijdens de lange vergadering (reflexief werkwoord voor saaiheid).</p>
<p>4. Zij *ziet* zichzelf in de spiegel (reflexief werkwoord voor kijken).</p>
<p>5. Ik *voorstel* me graag aan nieuwe mensen (reflexief werkwoord voor introductie).</p>
<p>6. Jullie *schamen* je voor je gedrag (reflexief werkwoord voor schaamte).</p>
<p>7. Hij *haast* zich om op tijd te komen (reflexief werkwoord voor snelheid).</p>
<p>8. Wij *vragen* ons af of dat een goed idee is (reflexief werkwoord voor twijfel).</p>
<p>9. Ze *verheugen* zich op de vakantie (reflexief werkwoord voor blijdschap).</p>
<p>10. Ik *trek* me terug uit het project (reflexief werkwoord voor terugtrekken).</p>