Pick a language and start learning!
Wederkerende werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken Opdrachten in de Franse taal

Wederkerende werkwoorden, ofwel reflexieve werkwoorden, spelen een cruciale rol in de Franse taal en komen veelvuldig voor in het dagelijks taalgebruik. Deze werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord, zoals 'me', 'te' of 'se', dat verwijst naar het onderwerp van de zin. Dit betekent dat de actie die het werkwoord beschrijft, wordt uitgevoerd door en gericht is op dezelfde persoon. Het correct gebruik van wederkerende werkwoorden in de tegenwoordige tijd is essentieel voor het beheersen van de Franse grammatica en voor het voeren van vloeiende gesprekken.
In deze grammatica-oefeningen richten we ons specifiek op het vervoegen en correct toepassen van wederkerende werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Je zult verschillende oefeningen tegenkomen die je helpen bij het herkennen en gebruiken van deze werkwoorden in verschillende contexten. Of je nu een beginner bent die net begint met Frans leren, of een gevorderde student die zijn kennis wil opfrissen, deze oefeningen zijn ontworpen om je vaardigheden te verbeteren en je zelfvertrouwen in het gebruik van de Franse taal te vergroten.
Exercise 1
<p>1. Zij *wast* zich elke ochtend (zich wassen).</p>
<p>2. Wij *vergissen* ons vaak in de weg (zich vergissen).</p>
<p>3. Jij *haast* je naar school elke dag (zich haasten).</p>
<p>4. Ik *herinner* me haar naam niet (zich herinneren).</p>
<p>5. Zij *maken* zich klaar voor het feest (zich klaarmaken).</p>
<p>6. Jullie *vervelen* je tijdens de les (zich vervelen).</p>
<p>7. Hij *scheert* zich elke ochtend (zich scheren).</p>
<p>8. Wij *kleden* ons snel aan (zich aankleden).</p>
<p>9. Jij *voelt* je ziek vandaag (zich voelen).</p>
<p>10. Zij *interesseren* zich voor kunst (zich interesseren).</p>
Exercise 2
<p>1. Je *me lève* à six heures du matin (wat je doet als je uit bed komt).</p>
<p>2. Nous *nous brossons* les dents après chaque repas (wat je doet met een tandenborstel).</p>
<p>3. Ils *se reposent* après le travail (wat je doet als je moe bent).</p>
<p>4. Elle *se maquille* avant de sortir (wat je doet met make-up).</p>
<p>5. Vous *vous habillez* avant de quitter la maison (wat je doet met kleding).</p>
<p>6. Il *se rase* tous les matins (wat je doet met een scheermes).</p>
<p>7. Nous *nous couchons* à dix heures du soir (wat je doet als je gaat slapen).</p>
<p>8. Tu *te peignes* les cheveux après la douche (wat je doet met een kam).</p>
<p>9. Elles *se lavent* les mains avant de manger (wat je doet met zeep en water).</p>
<p>10. Je *me dépêche* pour ne pas être en retard (wat je doet als je snel wilt zijn).</p>
Exercise 3
<p>1. Il *se lève* à 7 heures du matin (opstaan).</p>
<p>2. Nous *nous amusons* beaucoup pendant les vacances (zich vermaken).</p>
<p>3. Elle *se maquille* tous les jours avant de sortir (zich opmaken).</p>
<p>4. Tu *te brosses* les dents après chaque repas (zich poetsen).</p>
<p>5. Ils *se disputent* souvent pour des choses insignifiantes (ruzie maken).</p>
<p>6. Vous *vous habillez* élégamment pour la fête (zich aankleden).</p>
<p>7. Je *me repose* après une longue journée de travail (uitrusten).</p>
<p>8. Elles *se rencontrent* toujours au même café (ontmoeten).</p>
<p>9. Nous *nous préparons* pour le voyage depuis une semaine (voorbereiden).</p>
<p>10. Il *se rase* chaque matin avant de partir au travail (scheren).</p>