Pick a language and start learning!
Vragende voornaamwoorden Opdrachten in de Portugese taal

Vragende voornaamwoorden, of vraagwoorden, zijn essentieel voor het vormen van vragen in het Portugees. Deze woorden helpen ons om informatie te verkrijgen, duidelijkheid te scheppen en gesprekken te sturen. In het Portugees hebben we verschillende vragende voornaamwoorden zoals "quem" (wie), "o que" (wat), "onde" (waar), "quando" (wanneer), "por que" (waarom), en "como" (hoe). Het correct gebruiken van deze vraagwoorden is cruciaal voor een vloeiende en correcte communicatie in het Portugees.
Bij het leren van een nieuwe taal is het begrijpen en toepassen van vragende voornaamwoorden een belangrijke stap. Deze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de nuances van deze vraagwoorden te begrijpen en te gebruiken. Door middel van verschillende oefeningen, zoals invulzinnen en vertalingen, krijg je de kans om je kennis te testen en te versterken. Of je nu een beginner bent of je bestaande kennis wilt opfrissen, deze oefeningen zullen je helpen om zelfverzekerder en nauwkeuriger vragen te stellen in het Portugees.
Exercise 1
<p>1. *Quem* é o presidente do Brasil? (persoon) </p>
<p>2. *Qual* é a sua cor favorita? (ding) </p>
<p>3. *Quantos* livros você leu este ano? (nummer) </p>
<p>4. *Onde* você mora? (plaats) </p>
<p>5. *Quando* é o seu aniversário? (tijd) </p>
<p>6. *Por que* você está triste? (reden) </p>
<p>7. *Como* você vai para o trabalho? (manier) </p>
<p>8. *Qual* é o seu prato preferido? (ding) </p>
<p>9. *De quem* é este carro? (bezit) </p>
<p>10. *O que* você está fazendo agora? (actie) </p>
Exercise 2
<p>1. *Wie* heeft dit boek geschreven? (persoon)</p>
<p>2. *Waar* heb je de sleutels gelaten? (locatie)</p>
<p>3. *Wat* eet je voor ontbijt? (voedsel)</p>
<p>4. *Wanneer* begint de film? (tijdstip)</p>
<p>5. *Waarom* ben je te laat? (reden)</p>
<p>6. *Hoe* maak je deze taart? (manier)</p>
<p>7. *Welke* kleur vind je het mooist? (keuze uit kleuren)</p>
<p>8. *Wat* doe je vanavond? (activiteit)</p>
<p>9. *Wie* is je favoriete acteur? (persoon)</p>
<p>10. *Welke* taal leer je nu? (keuze uit talen)</p>
Exercise 3
<p>1. *Wie* belt er aan de deur? (vraagwoord voor persoon).</p>
<p>2. *Wat* is jouw favoriete kleur? (vraagwoord voor ding).</p>
<p>3. *Waar* gaat de trein naartoe? (vraagwoord voor plaats).</p>
<p>4. *Wanneer* is jouw verjaardag? (vraagwoord voor tijd).</p>
<p>5. *Waarom* huil je? (vraagwoord voor reden).</p>
<p>6. *Welke* jas is van jou? (vraagwoord voor keuze).</p>
<p>7. *Hoe* maak je dat gerecht? (vraagwoord voor manier).</p>
<p>8. *Hoeveel* kost deze appel? (vraagwoord voor hoeveelheid).</p>
<p>9. *Wie* heeft mijn boek geleend? (vraagwoord voor persoon).</p>
<p>10. *Welk* huis is van jullie? (vraagwoord voor keuze tussen opties).</p>