Pick a language and start learning!
Vorming van vergelijkingen met “più… di/che” Opdrachten in de Italiaanse taal
Bij het leren van de Italiaanse taal is het vormen van vergelijkingen een essentieel onderdeel. Een van de belangrijkste structuren die je moet beheersen, is het gebruik van "più... di/che". Deze constructies helpen je om duidelijk en nauwkeurig te communiceren wanneer je verschillen tussen twee of meer elementen wilt aangeven. Het begrijpen van wanneer je "più... di" versus "più... che" moet gebruiken, kan echter uitdagend zijn, vooral omdat de keuze tussen de twee afhankelijk is van de context en de grammaticale structuur van de zinnen.
In deze sectie zullen we je begeleiden door middel van verschillende oefeningen die je zullen helpen om de regels en nuances van "più... di/che" te begrijpen en toe te passen. We beginnen met eenvoudige voorbeelden en werken geleidelijk naar complexere zinnen toe, zodat je stap voor stap vertrouwd raakt met deze vergelijkingsvormen. Door te oefenen en te herhalen, zul je merken dat je zelfverzekerder wordt in het gebruik van deze constructies, wat je algehele beheersing van het Italiaans zal verbeteren.
Exercise 1
<p>1. Maria è *più alta di* Luisa (vergelijk lengte).</p>
<p>2. Questo libro è *più interessante che* noioso (boek evaluatie).</p>
<p>3. La pizza margherita è *più buona di* quella ai funghi (voorkeur voor pizza).</p>
<p>4. Correre è *più faticoso che* camminare (activiteit vergelijken).</p>
<p>5. Questo film è *più divertente di* quello che abbiamo visto ieri (film evaluatie).</p>
<p>6. Luca è *più bravo di* Marco a giocare a calcio (vaardigheid in sport).</p>
<p>7. Questa strada è *più lunga che* corta (wegen vergelijking).</p>
<p>8. L'acqua è *più salutare di* qualsiasi altra bevanda (gezondheidsvoordelen).</p>
<p>9. La mia auto è *più veloce che* lenta (prestatie van voertuigen).</p>
<p>10. Studiare è *più importante che* giocare ai videogiochi (prioriteiten).</p>
Exercise 2
<p>1. Maria è *più alta di* suo fratello. (hoogte vergelijken)</p>
<p>2. Questo libro è *più interessante che* noioso. (interesse vergelijken)</p>
<p>3. La pizza è *più buona di* quella pasta. (eten vergelijken)</p>
<p>4. Lui è *più veloce che* forte. (snelheid vergelijken)</p>
<p>5. Questo film è *più lungo di* quello. (lengte van een film vergelijken)</p>
<p>6. Il cane è *più fedele che* indipendente. (karakter van een dier vergelijken)</p>
<p>7. Questo vestito è *più costoso di* quello. (prijs vergelijken)</p>
<p>8. Lei è *più gentile che* severa. (persoonlijkheid vergelijken)</p>
<p>9. Il caffè è *più amaro di* tè. (smaak vergelijken)</p>
<p>10. Questo compito è *più difficile che* facile. (moeilijkheidsgraad vergelijken)</p>
Exercise 3
<p>1. Maria è *più alta di* suo fratello (vergelijk de lengte van Maria en haar broer).</p>
<p>2. Questo libro è *più interessante che* il film (vergelijk het boek en de film).</p>
<p>3. La pizza è *più buona di* la pasta (vergelijk pizza en pasta).</p>
<p>4. Correre è *più faticoso che* camminare (vergelijk rennen en wandelen).</p>
<p>5. Il cane è *più fedele di* il gatto (vergelijk de hond en de kat).</p>
<p>6. Parigi è *più romantica che* Londra (vergelijk Parijs en Londen).</p>
<p>7. Questo esame è *più difficile di* l'ultimo (vergelijk het huidige examen en het laatste examen).</p>
<p>8. La tua macchina è *più veloce che* la mia (vergelijk de snelheid van jouw auto en mijn auto).</p>
<p>9. Questo appartamento è *più economico di* la villa (vergelijk het appartement en de villa).</p>
<p>10. Leggere è *più rilassante che* guardare la TV (vergelijk lezen en tv kijken).</p>