Voorzetsels gebruikt met infinitieven Opdrachten in de Portugese taal

Voorzetsels gebruikt met infinitieven zijn een belangrijk onderdeel van de Portugese grammatica, en het correct toepassen ervan kan soms een uitdaging vormen voor taalstudenten. In het Portugees worden voorzetsels vaak gebruikt om de relatie tussen werkwoorden en andere zinsdelen te verduidelijken, vooral wanneer deze werkwoorden in de infinitiefvorm staan. Het begrijpen van deze constructies is essentieel om vloeiend en nauwkeurig Portugees te spreken en schrijven. In deze sectie bieden we een reeks oefeningen aan die je zullen helpen om je kennis en begrip van voorzetsels met infinitieven te versterken. Deze oefeningen zijn ontworpen om je vertrouwd te maken met de meest voorkomende voorzetsels en hun juiste gebruik in verschillende contexten. Of je nu een beginner bent of een gevorderde leerling, deze oefeningen zullen je voorzien van de nodige praktijk om je vaardigheden te verbeteren en je zelfvertrouwen in het gebruik van de Portugese taal te vergroten.

Exercise 1

<p>1. Eu tenho medo *de* nadar no mar (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'medo').</p> <p>2. Ela está pronta *para* sair (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'pronta').</p> <p>3. Ele começou *a* estudar espanhol (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'começar').</p> <p>4. Nós estamos ansiosos *por* viajar (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'ansiosos').</p> <p>5. Eles decidiram *de* não ir à festa (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'decidir').</p> <p>6. Ele desistiu *de* tentar (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'desistir').</p> <p>7. Ela se lembrou *de* comprar pão (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'lembrar').</p> <p>8. Estamos felizes *por* ajudar (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'felizes').</p> <p>9. Ele se esqueceu *de* trancar a porta (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'esquecer').</p> <p>10. Ela parou *de* fumar (voorzetsel dat wordt gebruikt na 'parar').</p>
 

Exercise 2

<p>1. Ele está interessado *em* aprender novas línguas (prepositie voor interesse).</p> <p>2. Eles decidiram *de* viajar para o Brasil no verão (prepositie voor beslissing).</p> <p>3. Ela está ansiosa *por* começar o novo trabalho (prepositie voor verlangen).</p> <p>4. Nós precisamos *de* falar com o professor (prepositie voor noodzaak).</p> <p>5. Ele tem medo *de* falhar no exame (prepositie voor angst).</p> <p>6. Ela sonha *em* ser uma grande artista (prepositie voor droom).</p> <p>7. Eles esqueceram *de* fechar a porta (prepositie voor vergetelheid).</p> <p>8. Estou cansado *de* esperar por você (prepositie voor vermoeidheid).</p> <p>9. Ele tentou *de* resolver o problema sozinho (prepositie voor poging).</p> <p>10. Ela está acostumada *a* acordar cedo (prepositie voor gewoonte).</p>
 

Exercise 3

<p>1. Ele decidiu *ir* ao cinema (werkwoord voor beweging).</p> <p>2. Nós precisamos *comprar* pão para o jantar (werkwoord voor verkrijgen).</p> <p>3. Ela prometeu *trabalhar* mais arduamente (werkwoord voor arbeid).</p> <p>4. Eles começaram a *estudar* para o exame (werkwoord voor leren).</p> <p>5. Eu gosto de *correr* no parque pela manhã (werkwoord voor sport).</p> <p>6. Estamos tentando *ajudar* os necessitados (werkwoord voor assistentie).</p> <p>7. Ela vai *cozinhar* o jantar hoje à noite (werkwoord voor bereiden van voedsel).</p> <p>8. Você precisa *descansar* um pouco (werkwoord voor rust).</p> <p>9. Ele quer *viajar* para o exterior no próximo ano (werkwoord voor reizen).</p> <p>10. Nós planejamos *visitar* nossos avós no fim de semana (werkwoord voor bezoek).</p>
 

5x Faster Language Learning with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with innovative technology.