Pick a language and start learning!

Voegwoorden die tijd uitdrukken Opdrachten in de Spaanse taal

Voegwoorden die tijd uitdrukken zijn essentieel om gebeurtenissen en acties in een chronologische volgorde te plaatsen in een zin. In het Nederlands gebruiken we verschillende voegwoorden om tijdsrelaties aan te geven, zoals 'voordat', 'nadat', 'toen', 'terwijl' en 'zodra'. Deze voegwoorden helpen ons om duidelijk te maken wanneer iets gebeurt ten opzichte van iets anders, waardoor onze zinnen logischer en coherenter worden. Bijvoorbeeld, in de zin "Ik ga naar huis nadat ik klaar ben met werken," geeft het voegwoord 'nadat' aan dat het naar huis gaan pas zal plaatsvinden na het werken. In deze grammatica-oefeningen zullen we ons richten op het correct gebruik van deze tijdsvoegwoorden. Door middel van gevarieerde opdrachten en voorbeeldzinnen kun je oefenen hoe je deze voegwoorden op de juiste manier in zinnen kunt integreren. Of je nu een beginner bent of je vaardigheden wilt opfrissen, deze oefeningen zullen je helpen om een beter begrip te krijgen van het gebruik van tijdsvoegwoorden in het Nederlands. Je zult ontdekken hoe je zinnen kunt structureren om duidelijkheid en precisie in je communicatie te bereiken. Veel succes en plezier met de oefeningen!

Exercise 1

1. María lee un libro *mientras* escucha música (hij leest een boek en luistert tegelijkertijd naar muziek). 2. Vamos a cenar *después de* que termine la película (we gaan eten na de film). 3. Ellos salieron de la fiesta *cuando* empezó a llover (ze gingen weg toen het begon te regenen). 4. Estudiaré mucho *antes de* que empiecen los exámenes (ik studeer hard voordat de examens beginnen). 5. Me levantaré temprano *para que* pueda hacer ejercicio (ik sta vroeg op om te kunnen sporten). 6. Ella no irá al parque *hasta que* termine su tarea (ze gaat pas naar het park als haar huiswerk af is). 7. Pedro siempre come algo *tan pronto como* llega a casa (hij eet zodra hij thuis komt). 8. Vamos a viajar *en cuanto* tengamos vacaciones (we gaan op reis zodra we vakantie hebben). 9. Ellos empezaron a correr *mientras* esperaban el autobús (ze begonnen te rennen terwijl ze op de bus wachtten). 10. No saldré *hasta que* deje de llover (ik ga niet naar buiten totdat het stopt met regenen).

Exercise 2

1. María trabaja en el jardín *mientras* escucha música. (tegelijkertijd) 2. Terminamos el proyecto *antes de que* llegara el jefe. (voordat) 3. Me quedé despierto *hasta que* terminó la película. (tot) 4. Siempre reviso mis correos *después de que* desayuno. (nadat) 5. Pedro va al gimnasio *cuando* tiene tiempo libre. (op het moment dat) 6. Salimos de casa *tan pronto como* se calmó la tormenta. (zodra) 7. No me siento bien *desde que* comí en ese restaurante. (sinds) 8. Estudio mucho *para que* pueda aprobar el examen. (met het doel) 9. No podremos empezar la reunión *hasta que* lleguen todos. (totdat) 10. Le llamo *en cuanto* llegue a casa. (op het moment dat)

Exercise 3

1. We wachten tot *nadat* hij klaar is met werken. (gebeurt na een andere actie) 2. Ze gingen naar het park *voordat* het donker werd. (gebeurt eerder dan een andere actie) 3. We zullen vertrekken *zodra* iedereen hier is. (gebeurt onmiddellijk na een andere actie) 4. Hij blijft hier *totdat* de regen ophoudt. (gebeurt tot een bepaald moment) 5. Je moet je huiswerk maken *terwijl* ik kook. (gebeurt gelijktijdig met een andere actie) 6. We zullen wachten *tot* hij terugkomt. (gebeurt tot een bepaald moment) 7. Ze zal je bellen *wanneer* ze aankomt. (gebeurt op een bepaald moment in de toekomst) 8. Ik luisterde naar muziek *terwijl* ik het huis schoonmaakte. (gebeurt gelijktijdig met een andere actie) 9. Hij leest een boek *als* hij vrije tijd heeft. (gebeurt telkens wanneer een andere actie plaatsvindt) 10. We kunnen beginnen *na* de lunchpauze. (gebeurt na een bepaalde tijd)