Vervoeging van regelmatige werkwoorden op -ir in de tegenwoordige tijd Opdrachten in de Portugese taal

Bij het leren van Portugees is het beheersen van de vervoeging van regelmatige werkwoorden op -ir in de tegenwoordige tijd een essentiële stap. Deze werkwoorden volgen een specifiek patroon dat, eenmaal begrepen, het spreken en schrijven van de taal aanzienlijk eenvoudiger maakt. Regelmatige werkwoorden op -ir, zoals "partir" (vertrekken), "abrir" (openen) en "decidir" (beslissen), veranderen op een voorspelbare manier afhankelijk van het onderwerp van de zin. Door deze patronen te herkennen en te oefenen, kunt u snel vooruitgang boeken in uw taalvaardigheid. In deze sectie bieden we u een reeks oefeningen aan die speciaal zijn ontworpen om uw begrip en gebruik van deze vervoegingen te versterken. U zult door middel van invuloefeningen, zinnen en meerkeuzevragen vertrouwd raken met de verschillende vormen van de werkwoorden. Of u nu een beginner bent of uw bestaande kennis wilt opfrissen, deze oefeningen zullen u helpen om het gebruik van regelmatige werkwoorden op -ir in de tegenwoordige tijd onder de knie te krijgen. Veel succes en plezier met het oefenen!

Exercise 1

<p>1. Eu *abro* a porta todos os dias. (werkwoord voor openen)</p> <p>2. Eles *decidem* o que vão fazer amanhã. (werkwoord voor besluiten)</p> <p>3. Nós sempre *partimos* de manhã cedo. (werkwoord voor vertrekken)</p> <p>4. Ela *cobre* o bolo com chocolate. (werkwoord voor bedekken)</p> <p>5. Vocês *discutem* o projeto na reunião. (werkwoord voor bespreken)</p> <p>6. Ele *divide* a pizza com os amigos. (werkwoord voor delen)</p> <p>7. Eu *assisto* à televisão à noite. (werkwoord voor kijken)</p> <p>8. Eles *insistem* na mesma ideia. (werkwoord voor aandringen)</p> <p>9. Nós *permitimos* que as crianças brinquem no parque. (werkwoord voor toestaan)</p> <p>10. Ela sempre *sorri* para os clientes. (werkwoord voor glimlachen)</p>
 

Exercise 2

<p>1. Elke ochtend *slapen* we acht uur. (rust)</p> <p>2. Mijn broer *opent* de deur voor de gasten. (openen)</p> <p>3. De leerlingen *schrijven* hun huiswerk in het schrift. (schrijven)</p> <p>4. Wij *volgen* een cursus Portugees. (volgen)</p> <p>5. Jullie *werken* hard aan het project. (werken)</p> <p>6. Jij *vindt* altijd de juiste oplossing. (vinden)</p> <p>7. De dokter *behandelt* de patiënt met zorg. (behandelen)</p> <p>8. Mijn vrienden *eten* vaak bij dat restaurant. (eten)</p> <p>9. Maria *beslist* wat we gaan doen. (beslissen)</p> <p>10. Wij *openen* de winkel om negen uur. (openen)</p>
 

Exercise 3

<p>1. Eu *abro* a porta (werkwoord voor openen).</p> <p>2. Eles *partem* para a viagem amanhã (werkwoord voor vertrekken).</p> <p>3. Nós *decidimos* o que vamos fazer depois (werkwoord voor beslissen).</p> <p>4. Você *divide* o bolo com seus amigos (werkwoord voor verdelen).</p> <p>5. As crianças *corrigem* os exercícios de matemática (werkwoord voor corrigeren).</p> <p>6. Eu sempre *assisto* a filmes aos fins de semana (werkwoord voor kijken).</p> <p>7. Vocês *preferem* chocolate ou baunilha? (werkwoord voor verkiezen).</p> <p>8. Ela *sorri* quando está feliz (werkwoord voor glimlachen).</p> <p>9. Nós *sentimos* falta de casa (werkwoord voor voelen).</p> <p>10. Ele *discute* o projeto com a equipe (werkwoord voor bespreken).</p>
 

5x Faster Language Learning with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with innovative technology.