Pick a language and start learning!
Verleden tijd Opdrachten in de Engelse taal
Verleden tijd is een essentieel onderdeel van de Nederlandse grammatica en wordt dagelijks gebruikt om gebeurtenissen en handelingen uit het verleden te beschrijven. Het correct toepassen van de verleden tijd zorgt ervoor dat je duidelijk en accuraat kunt communiceren over wat er eerder is gebeurd. Of je nu verhalen vertelt, ervaringen deelt of gewoon een gesprek voert, een goed begrip van de verleden tijd maakt je communicatie veel effectiever.
Onze oefeningen zijn ontworpen om je vertrouwd te maken met de verschillende vormen van de verleden tijd, inclusief de onregelmatige werkwoorden die vaak voor verwarring zorgen. Door middel van praktische voorbeelden, interactieve vragen en uitdagende opdrachten, helpen we je de regels en uitzonderingen van de verleden tijd te beheersen. Zo kun je met vertrouwen en precisie spreken en schrijven over het verleden in het Nederlands.
Exercise 1
<p>1. She *danced* beautifully at the party (werkwoord voor bewegen op muziek).</p>
<p>2. We *went* to the museum last Saturday (werkwoord voor gaan).</p>
<p>3. He *played* soccer with his friends yesterday (werkwoord voor spelen).</p>
<p>4. They *watched* a movie at the cinema last night (werkwoord voor kijken).</p>
<p>5. I *cooked* dinner for my family last evening (werkwoord voor koken).</p>
<p>6. She *read* an interesting book over the weekend (werkwoord voor lezen).</p>
<p>7. We *visited* our grandparents during the holidays (werkwoord voor bezoeken).</p>
<p>8. He *wrote* a letter to his pen pal last month (werkwoord voor schrijven).</p>
<p>9. They *sang* a song during the talent show (werkwoord voor zingen).</p>
<p>10. I *bought* a new jacket last week (werkwoord voor kopen).</p>
Exercise 2
<p>1. She *bought* a new dress yesterday (kopen).</p>
<p>2. They *were* very happy with their results (zijn).</p>
<p>3. He *ate* dinner at 7 PM last night (eten).</p>
<p>4. We *played* soccer in the park last weekend (spelen).</p>
<p>5. I *read* an interesting book last week (lezen).</p>
<p>6. The children *went* to the zoo on Saturday (gaan).</p>
<p>7. She *saw* a beautiful painting in the museum (zien).</p>
<p>8. They *did* their homework before watching TV (doen).</p>
<p>9. He *wrote* a letter to his friend last month (schrijven).</p>
<p>10. We *visited* our grandparents during the holidays (bezoeken).</p>
Exercise 3
<p>1. Yesterday, she *bought* a new dress (koop).</p>
<p>2. They *played* football in the park last weekend (speel).</p>
<p>3. We *watched* a movie together last night (kijk).</p>
<p>4. He *studied* hard for his exams last month (studeer).</p>
<p>5. I *visited* my grandparents last summer (bezoek).</p>
<p>6. She *cooked* dinner for her family yesterday (kook).</p>
<p>7. They *traveled* to Paris last year (reis).</p>
<p>8. He *read* an interesting book last week (lees).</p>
<p>9. We *listened* to music all evening (luister).</p>
<p>10. I *saw* a beautiful sunset yesterday (zie).</p>