Pick a language and start learning!
Vergelijkingen van minderwaardigheid (bijv., meno… di/che) Opdrachten in de Italiaanse taal
Vergelijkingen van minderwaardigheid in het Italiaans zijn essentieel om situaties, eigenschappen of hoeveelheden te beschrijven die in mindere mate voorkomen. In het Nederlands gebruiken we bijvoorbeeld termen als "minder dan" of "niet zo... als" om dergelijke vergelijkingen te maken. Het Italiaans kent hiervoor twee hoofdzakelijke constructies: "meno... di" en "meno... che." Deze constructies zijn niet alleen handig voor dagelijkse gesprekken, maar ook voor het schrijven van teksten en het maken van duidelijke beschrijvingen.
Het juiste gebruik van "meno... di" en "meno... che" hangt af van de context waarin je vergelijkt. "Meno... di" wordt doorgaans gebruikt wanneer je een eigenschap of hoeveelheid van een zelfstandig naamwoord vergelijkt, terwijl "meno... che" vaker wordt toegepast bij werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden of bijwoorden. In deze sectie zul je diverse oefeningen tegenkomen om je te helpen deze vergelijkingen correct en vloeiend te gebruiken. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen bieden een gestructureerde manier om vertrouwd te raken met deze belangrijke grammaticale constructies.
Exercise 1
<p>1. La mia casa è *meno* grande della tua (kleiner).</p>
<p>2. Questo libro è *meno* interessante di quello (niet zo boeiend).</p>
<p>3. Lei è *meno* brava a cucinare di sua sorella (niet zo goed).</p>
<p>4. Il film era *meno* divertente di quanto pensassi (niet zo grappig).</p>
<p>5. Questo ristorante è *meno* costoso di quello in centro (goedkoper).</p>
<p>6. La tua macchina è *meno* veloce della mia (langzamer).</p>
<p>7. Il tempo oggi è *meno* freddo di ieri (warmer).</p>
<p>8. Il mio cane è *meno* grande del tuo (kleiner).</p>
<p>9. Quella canzone è *meno* famosa di questa (niet zo bekend).</p>
<p>10. Lui è *meno* alto di suo fratello (korter).</p>
Exercise 2
<p>1. Mario è *meno* alto di Luca (hoogte vergelijking).</p>
<p>2. Questo libro è *meno* interessante del film (interesse vergelijking).</p>
<p>3. La pasta è *meno* salata del riso (smaak vergelijking).</p>
<p>4. Lei è *meno* stanca di lui (vermoeidheid vergelijking).</p>
<p>5. La mia macchina è *meno* veloce della tua (snelheid vergelijking).</p>
<p>6. Il cane è *meno* grande del gatto (grootte vergelijking).</p>
<p>7. Questo compito è *meno* difficile di quello (moeilijkheid vergelijking).</p>
<p>8. Lui è *meno* felice di lei (geluk vergelijking).</p>
<p>9. Il vino bianco è *meno* forte del vino rosso (sterkte vergelijking).</p>
<p>10. Questa maglietta è *meno* costosa di quella giacca (prijs vergelijking).</p>
Exercise 3
<p>1. Maria è *meno alta di* Luca. (hoogte)</p>
<p>2. Questo libro è *meno interessante che* il film. (interesse)</p>
<p>3. Il gelato al cioccolato è *meno dolce di* quello alla vaniglia. (smaak)</p>
<p>4. La mia macchina è *meno veloce che* la tua. (snelheid)</p>
<p>5. In estate, Roma è *meno fredda di* Milano. (temperatuur)</p>
<p>6. Il vino bianco è *meno forte che* il vino rosso. (sterkte)</p>
<p>7. La pizza margherita è *meno calorica di* quella ai quattro formaggi. (calorieën)</p>
<p>8. La mia camera è *meno grande che* la tua. (grootte)</p>
<p>9. Questo esame è *meno difficile di* quello precedente. (moeilijkheid)</p>
<p>10. Il cane di Marco è *meno rumoroso che* il mio. (geluid)</p>
5x Faster Language Learning with AI
Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with innovative technology.