Pick a language and start learning!
Toekomende tijd met regelmatige werkwoorden Opdrachten in de Spaanse taal

De toekomst wordt vaak gezien als een mysterieus en onbekend terrein, maar met de juiste grammaticale kennis kunnen we deze onzekerheid verminderen. In het Spaans, net als in het Nederlands, zijn er specifieke regels voor het vormen van de toekomende tijd. Het beheersen van deze regels is essentieel om duidelijk en effectief te communiceren over toekomstige gebeurtenissen. Deze pagina biedt uitgebreide oefeningen om je te helpen de toekomende tijd met regelmatige werkwoorden in het Spaans onder de knie te krijgen.
Door middel van verschillende soorten oefeningen, zoals invuloefeningen, vertalingen en zinsconstructies, kun je je begrip van de Spaanse toekomende tijd verbeteren. De nadruk ligt op regelmatige werkwoorden, zodat je een solide basis kunt leggen voordat je verder gaat met de meer complexe onregelmatige werkwoorden. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van Spaans, of een gevorderde student die zijn vaardigheden wil verfijnen, deze oefeningen zijn ontworpen om je te ondersteunen en uit te dagen op elk niveau.
Exercise 1
<p>1. Mañana *hablaré* con mi profesor (toekomstige tijd van "spreken").</p>
<p>2. Nosotros *comeremos* en un restaurante este fin de semana (toekomstige tijd van "eten").</p>
<p>3. Tú *escribirás* una carta a tu amigo (toekomstige tijd van "schrijven").</p>
<p>4. Ellos *vivirán* en una nueva ciudad el próximo año (toekomstige tijd van "wonen").</p>
<p>5. Yo *trabajaré* en un proyecto importante mañana (toekomstige tijd van "werken").</p>
<p>6. Vosotros *estudiaréis* para el examen el lunes (toekomstige tijd van "studeren").</p>
<p>7. Ella *viajará* a España en verano (toekomstige tijd van "reizen").</p>
<p>8. Nosotros *jugaremos* al fútbol el sábado (toekomstige tijd van "spelen").</p>
<p>9. Tú *comprarás* un nuevo coche el próximo mes (toekomstige tijd van "kopen").</p>
<p>10. Ellas *correrán* en el parque mañana por la mañana (toekomstige tijd van "rennen").</p>
Exercise 2
<p>1. Morgen *zal* ik naar de bioscoop gaan (hulpwerkwoord voor toekomst). </p>
<p>2. Volgende week *gaan* we op vakantie naar Spanje (hulpwerkwoord voor toekomst). </p>
<p>3. Hij *zal* het boek morgen teruggeven (hulpwerkwoord voor toekomst). </p>
<p>4. Zij *zullen* de wedstrijd winnen (hulpwerkwoord voor toekomst, meervoud). </p>
<p>5. Over een uur *ga* ik naar de tandarts (hulpwerkwoord voor toekomst). </p>
<p>6. Jullie *zullen* hard werken aan het project (hulpwerkwoord voor toekomst, meervoud). </p>
<p>7. Volgend jaar *zal* zij naar de universiteit gaan (hulpwerkwoord voor toekomst). </p>
<p>8. We *zullen* de verjaardag van oma vieren (hulpwerkwoord voor toekomst, meervoud). </p>
<p>9. Hij *gaat* een nieuw huis kopen (hulpwerkwoord voor toekomst). </p>
<p>10. Morgen *zullen* jullie de presentatie geven (hulpwerkwoord voor toekomst, meervoud). </p>
Exercise 3
<p>1. Mañana *correré* en el parque (werkwoord voor rennen).</p>
<p>2. Nosotros *comeremos* pizza esta noche (werkwoord voor eten).</p>
<p>3. Ella *vivirá* en Madrid el próximo año (werkwoord voor wonen).</p>
<p>4. Ellos *escribirán* una carta a sus abuelos (werkwoord voor schrijven).</p>
<p>5. Tú *aprenderás* a tocar la guitarra (werkwoord voor leren).</p>
<p>6. Nosotros *viajaremos* a Italia en verano (werkwoord voor reizen).</p>
<p>7. Yo *hablaré* con el profesor después de clase (werkwoord voor spreken).</p>
<p>8. Vosotros *estudiaréis* para el examen de matemáticas (werkwoord voor studeren).</p>
<p>9. Ellas *bailarán* en la fiesta de cumpleaños (werkwoord voor dansen).</p>
<p>10. Tú *cocinarás* la cena esta noche (werkwoord voor koken).</p>