Sterke werkwoorden Opdrachten in de Duitse taal

Sterke werkwoorden vormen een cruciaal onderdeel van de Duitse taal en zijn essentieel voor het correct vervoegen van werkwoorden in verschillende tijden. Deze werkwoorden ondergaan vaak een klinkerverandering in de stam, wat ze onderscheidt van regelmatige werkwoorden. Dit maakt het leren en begrijpen van sterke werkwoorden een uitdaging, maar ook een noodzakelijke stap voor iedereen die zijn Duitse taalvaardigheden wil verbeteren. In onze oefeningen richten we ons op de meest voorkomende sterke werkwoorden en hun vervoegingen, zodat je een solide basis kunt opbouwen en je kennis kunt verdiepen. Onze oefeningen zijn ontworpen om je stap voor stap te begeleiden door de verschillende vormen en tijden waarin sterke werkwoorden voorkomen. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van Duits of een gevorderde leerling die zijn kennis wil opfrissen, onze oefeningen bieden voor ieder niveau de juiste uitdaging. Door middel van interactieve opgaven, voorbeeldzinnen en gerichte feedback, helpen we je om de sterke werkwoorden in de Duitse taal te beheersen en zelfverzekerd te gebruiken in je dagelijkse communicatie.

Exercise 1

<p>1. Elke ochtend *loopt* hij naar school (werkwoord voor beweging).</p> <p>2. Zij *leest* graag boeken in haar vrije tijd (werkwoord voor lezen).</p> <p>3. Hij *schreef* een brief aan zijn oma (werkwoord voor schrijven).</p> <p>4. De kat *sprong* van de tafel (werkwoord voor springen).</p> <p>5. Wij *drinken* koffie bij het ontbijt (werkwoord voor drinken).</p> <p>6. Zij *zagen* de zon ondergaan (werkwoord voor zien).</p> <p>7. Hij *rijdt* elke dag naar zijn werk (werkwoord voor rijden).</p> <p>8. Ik *heb* een nieuwe auto gekocht (werkwoord voor hebben).</p> <p>9. Zij *neemt* de trein naar de stad (werkwoord voor nemen).</p> <p>10. Wij *zwommen* in het meer tijdens de vakantie (werkwoord voor zwemmen).</p>
 

Exercise 2

<p>1. Hij *zag* een mooie vogel in de tuin (werkwoord voor zien).</p> <p>2. Wij *aten* heerlijke pasta in het Italiaanse restaurant (werkwoord voor eten).</p> <p>3. Zij *gaf* haar broer een mooi cadeau voor zijn verjaardag (werkwoord voor geven).</p> <p>4. De hond *liep* snel naar het park (werkwoord voor lopen).</p> <p>5. Ik *nam* een taxi naar het vliegveld (werkwoord voor nemen).</p> <p>6. De leraar *las* een spannend boek aan de klas voor (werkwoord voor lezen).</p> <p>7. Jullie *vonden* een schat op het strand (werkwoord voor vinden).</p> <p>8. Hij *viel* van zijn fiets en brak zijn arm (werkwoord voor vallen).</p> <p>9. Wij *dronken* koffie in het café (werkwoord voor drinken).</p> <p>10. Zij *schreef* een brief aan haar penvriend (werkwoord voor schrijven).</p>
 

Exercise 3

<p>1. Ich *gehe* jeden Morgen zur Arbeit (verb voor beweging).</p> <p>2. Er *isst* gerne Schokolade am Abend (verb voor eten).</p> <p>3. Wir *sehen* uns morgen im Park (verb voor zien).</p> <p>4. Sie *nimmt* das Buch aus dem Regal (verb voor nemen).</p> <p>5. Der Hund *läuft* schnell über die Wiese (verb voor rennen).</p> <p>6. Ich *schlafe* immer acht Stunden pro Nacht (verb voor slapen).</p> <p>7. Ihr *fahrt* im Sommer nach Italien (verb voor reizen met een voertuig).</p> <p>8. Sie *schreibt* einen Brief an ihre Freundin (verb voor schrijven).</p> <p>9. Wir *lesen* gerne spannende Bücher (verb voor lezen).</p> <p>10. Er *trinkt* jeden Morgen Kaffee (verb voor drinken).</p>
 

5x Faster Language Learning with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with innovative technology.