Pick a language and start learning!
Predicatieve bijvoeglijke naamwoorden Opdrachten in de Duitse taal

Predicatieve bijvoeglijke naamwoorden in het Duits zijn een essentieel onderdeel van de zinsstructuur en dragen bij aan een nauwkeurige en levendige communicatie. In tegenstelling tot attributieve bijvoeglijke naamwoorden, die direct bij een zelfstandig naamwoord staan, verschijnen predicatieve bijvoeglijke naamwoorden na een koppelwerkwoord zoals 'sein' (zijn), 'werden' (worden), of 'bleiben' (blijven). Ze geven extra informatie over het onderwerp van de zin en helpen om een completer beeld te schetsen van de situatie of de kenmerken van het onderwerp. Door het gebruik van predicatieve bijvoeglijke naamwoorden kun je je Duitse zinnen verrijken en je taalgebruik verfijnen.
Onze grammaticaoefeningen over predicatieve bijvoeglijke naamwoorden zijn ontworpen om je te helpen dit concept grondig te begrijpen en correct toe te passen. Door middel van verschillende oefeningen kun je je kennis testen en verbeteren, van het herkennen en gebruiken van predicatieve bijvoeglijke naamwoorden in eenvoudige zinnen tot het toepassen ervan in complexere contexten. Of je nu een beginner bent die de basisprincipes van de Duitse grammatica leert, of een gevorderde student die zijn of haar vaardigheden wil verfijnen, deze oefeningen bieden een waardevolle bron om je taalvaardigheid te versterken en je zelfvertrouwen in het gebruik van de Duitse taal te vergroten.
Exercise 1
<p>1. Die Suppe schmeckt *lecker* (bijvoeglijk naamwoord voor 'heerlijk').</p>
<p>2. Das Wetter ist heute *sonnig* (bijvoeglijk naamwoord voor 'veel zon').</p>
<p>3. Der Film war *spannend* (bijvoeglijk naamwoord voor 'boeiend').</p>
<p>4. Das Zimmer ist sehr *sauber* (bijvoeglijk naamwoord voor 'niet vuil').</p>
<p>5. Das Buch ist *interessant* (bijvoeglijk naamwoord voor 'boeiend').</p>
<p>6. Der Kuchen schmeckt *süß* (bijvoeglijk naamwoord voor 'met veel suiker').</p>
<p>7. Der Hund ist sehr *freundlich* (bijvoeglijk naamwoord voor 'aangenaam').</p>
<p>8. Die Katze ist *faul* (bijvoeglijk naamwoord voor 'niet actief').</p>
<p>9. Die Aufgabe war *einfach* (bijvoeglijk naamwoord voor 'niet moeilijk').</p>
<p>10. Der Baum ist *hoch* (bijvoeglijk naamwoord voor 'veel meters').</p>
Exercise 2
<p>1. De zonsondergang was *prachtig* (mooi).</p>
<p>2. De soep smaakt *heerlijk* (lekker).</p>
<p>3. Het kind voelt zich *gelukkig* (blij).</p>
<p>4. De bloemen ruiken *heerlijk* (lekker).</p>
<p>5. Mijn oma is altijd *vriendelijk* (aardig).</p>
<p>6. De lucht is vandaag *helder* (duidelijk).</p>
<p>7. De taart ziet er *smakelijk* uit (lekker).</p>
<p>8. De film was *spannend* (interessant).</p>
<p>9. De hond is erg *lief* (aardig).</p>
<p>10. Het boek was *boeiend* (interessant).</p>
Exercise 3
<p>1. De taart was *heerlijk* (bijvoeglijk naamwoord voor iets dat goed smaakt).</p>
<p>2. De film was *spannend* (bijvoeglijk naamwoord voor iets dat je op het puntje van je stoel houdt).</p>
<p>3. Het boek was *interessant* (bijvoeglijk naamwoord voor iets dat je aandacht vasthoudt).</p>
<p>4. De hond was *vriendelijk* (bijvoeglijk naamwoord voor een dier dat aardig is).</p>
<p>5. De leraar was *streng* (bijvoeglijk naamwoord voor iemand die veel regels heeft).</p>
<p>6. Het weer was *slecht* (bijvoeglijk naamwoord voor regenachtig en winderig weer).</p>
<p>7. De muziek was *rustgevend* (bijvoeglijk naamwoord voor iets dat je kalm maakt).</p>
<p>8. De stad was *druk* (bijvoeglijk naamwoord voor een plaats met veel mensen en activiteit).</p>
<p>9. Het huis was *groot* (bijvoeglijk naamwoord voor iets met veel ruimte).</p>
<p>10. Het feest was *fantastisch* (bijvoeglijk naamwoord voor een heel leuk evenement).</p>