Pick a language and start learning!
Plaatsbijwoorden Opdrachten in de Portugese taal

Plaatsbijwoorden, of plaatsaanduidende bijwoorden, zijn een essentieel onderdeel van de Nederlandse taal. Ze helpen ons om de locatie van een object, persoon of gebeurtenis te beschrijven en zorgen ervoor dat onze communicatie duidelijk en precies is. In het Portugees wordt dit grammaticaal aspect op een iets andere manier behandeld, waardoor het voor moedertaalsprekers van het Portugees een uitdaging kan zijn om deze bijwoorden correct in het Nederlands te gebruiken. Daarom is het belangrijk om goed te oefenen en vertrouwd te raken met de vele nuances en contexten waarin plaatsbijwoorden voorkomen.
Onze grammaticaoefeningen richten zich specifiek op het gebruik van plaatsbijwoorden in het Nederlands, met aandacht voor veelvoorkomende fouten en valkuilen voor Portugeessprekenden. Elke oefening is ontworpen om je begrip en gebruik van deze bijwoorden te verbeteren, zodat je zelfverzekerder en nauwkeuriger kunt communiceren in het Nederlands. Of je nu op school zit, aan je taalvaardigheden werkt voor werk, of gewoon je Nederlands wilt verbeteren, deze oefeningen bieden een waardevolle bron om je te helpen je doelen te bereiken.
Exercise 1
<p>1. O gato está escondido *embaixo* da mesa (plaatsbijwoord dat aangeeft onder iets).</p>
<p>2. A padaria fica *perto* da minha casa (plaatsbijwoord dat betekent dichtbij).</p>
<p>3. Eles moram *longe* do centro da cidade (plaatsbijwoord dat aangeeft ver weg).</p>
<p>4. O cachorro correu *para fora* do parque (plaatsbijwoord dat betekent naar buiten).</p>
<p>5. A escola está localizada *em frente* ao supermercado (plaatsbijwoord dat betekent tegenover).</p>
<p>6. Ele colocou as chaves *dentro* da gaveta (plaatsbijwoord dat betekent binnenin).</p>
<p>7. A loja está *do lado* do banco (plaatsbijwoord dat betekent naast).</p>
<p>8. Eles estão sentados *atrás* do palco (plaatsbijwoord dat betekent achter).</p>
<p>9. O avião está voando *acima* das nuvens (plaatsbijwoord dat betekent boven).</p>
<p>10. O livro está *sobre* a mesa (plaatsbijwoord dat betekent op).</p>
Exercise 2
<p>1. O gato está *em cima* da mesa (positie boven).</p>
<p>2. A escola fica *perto* da minha casa (nabijheid).</p>
<p>3. Eu deixei o livro *dentro* da mochila (binnen).</p>
<p>4. O cachorro correu *atrás* do carro (positie achter).</p>
<p>5. A padaria está *ao lado* do supermercado (naast).</p>
<p>6. O ônibus passou *em frente* à igreja (voor).</p>
<p>7. O restaurante fica *em frente* do parque (tegenover).</p>
<p>8. O pássaro voou *sobre* o telhado (positie boven).</p>
<p>9. A chave está *sob* o tapete (onder).</p>
<p>10. O gato está escondido *entre* os arbustos (positie tussen).</p>
Exercise 3
<p>1. O livro está *sobre* a mesa (prepositie die locatie aangeeft).</p>
<p>2. Nós vamos caminhar *pela* praia (prepositie voor locatie langs iets).</p>
<p>3. Ele mora *perto* da escola (prepositie die nabijheid aangeeft).</p>
<p>4. A chave está *dentro* da gaveta (prepositie voor binnenin iets).</p>
<p>5. O gato está *embaixo* da cama (prepositie voor onder iets).</p>
<p>6. A loja fica *ao lado* do banco (prepositie voor naast iets).</p>
<p>7. Ela colocou o vaso *em cima* da mesa (prepositie voor bovenop iets).</p>
<p>8. O parque está *atrás* do museu (prepositie voor achter iets).</p>
<p>9. O restaurante está *em frente* ao cinema (prepositie voor tegenover iets).</p>
<p>10. A escola está *entre* a farmácia e o supermercado (prepositie voor tussen iets).</p>