Pick a language and start learning!
Persoonlijke voornaamwoorden in accusatief Opdrachten in de Duitse taal

Persoonlijke voornaamwoorden in de accusatief vormen een belangrijk onderdeel van de Duitse grammatica en zijn essentieel voor het correct formuleren van zinnen. De accusatief, ook wel de vierde naamval genoemd, wordt gebruikt om het lijdend voorwerp van een zin aan te geven. Het correct gebruik van persoonlijke voornaamwoorden in deze naamval helpt bij het verduidelijken van wie of wat de actie van het werkwoord ondergaat. In het Duits veranderen de persoonlijke voornaamwoorden afhankelijk van de naamval, wat het belangrijk maakt om deze regels goed te begrijpen en toe te passen.
In deze oefeningen zullen we ons richten op de verschillende persoonlijke voornaamwoorden in de accusatief en hoe deze in zinnen gebruikt worden. We zullen zowel eenvoudige als complexe zinnen behandelen om ervoor te zorgen dat je een volledig begrip krijgt van het onderwerp. Door middel van praktijkvoorbeelden en gerichte oefeningen kun je je kennis van de Duitse naamvallen en persoonlijke voornaamwoorden verbeteren, wat je helpt om vloeiender en correcter Duits te spreken en schrijven. Laten we beginnen met de oefeningen en jouw begrip van de accusatief naar een hoger niveau tillen!
Exercise 1
<p>1. Ich sehe *ihn* jeden Tag (hij).</p>
<p>2. Kannst du *mich* hören? (ik).</p>
<p>3. Wir besuchen *sie* morgen (zij - enkelvoud).</p>
<p>4. Er liebt *uns* sehr (wij).</p>
<p>5. Könnt ihr *sie* abholen? (zij - meervoud).</p>
<p>6. Sie ruft *ihn* an (hij).</p>
<p>7. Ich brauche *dich* jetzt (jij).</p>
<p>8. Sie kennt *uns* schon lange (wij).</p>
<p>9. Kannst du *mich* verstehen? (ik).</p>
<p>10. Wir haben *sie* gestern getroffen (zij - enkelvoud).</p>
Exercise 2
<p>1. Ik zie *hem* elke dag in het park (man). </p>
<p>2. De leraar helpt *mij* met mijn huiswerk (ik). </p>
<p>3. Ze heeft *jou* gisteren gebeld (jij). </p>
<p>4. Wij hebben *haar* niet op het feest gezien (vrouw). </p>
<p>5. Hij heeft *ons* uitgenodigd voor het diner (wij). </p>
<p>6. Waarom heb je *hen* niet in de klas gezien? (zij, meervoud). </p>
<p>7. Mijn moeder heeft *je* een cadeau gegeven (jij, informeel). </p>
<p>8. Ze hebben *mij* gevraagd om te helpen verhuizen (ik). </p>
<p>9. Kun je *hem* dat boek geven? (man). </p>
<p>10. Ik heb *haar* gisteren in de bibliotheek ontmoet (vrouw). </p>
Exercise 3
<p>1. Kannst du *mich* zur Schule fahren? (Eerste persoon enkelvoud)</p>
<p>2. Ich sehe *dich* jeden Tag im Park. (Tweede persoon enkelvoud)</p>
<p>3. Sie hat *ihn* gestern im Kino getroffen. (Derde persoon enkelvoud, mannelijk)</p>
<p>4. Wir haben *sie* auf der Party gesehen. (Derde persoon enkelvoud, vrouwelijk)</p>
<p>5. Könnt ihr *uns* heute Abend besuchen? (Eerste persoon meervoud)</p>
<p>6. Ich werde *euch* morgen anrufen. (Tweede persoon meervoud)</p>
<p>7. Der Lehrer hat *sie* nach den Hausaufgaben gefragt. (Derde persoon meervoud)</p>
<p>8. Kannst du *ihn* bitte abholen? (Derde persoon enkelvoud, mannelijk)</p>
<p>9. Sie hat *mich* um Hilfe gebeten. (Eerste persoon enkelvoud)</p>
<p>10. Wir haben *sie* im Restaurant getroffen. (Derde persoon enkelvoud, vrouwelijk)</p>