Pick a language and start learning!

Overtreffende trappen vormen Opdrachten in de Engelse taal

De overtreffende trap is een essentieel onderdeel van de Engelse grammatica. Het stelt ons in staat om objecten, personen en situaties met elkaar te vergelijken door hun eigenschappen te benadrukken. In het Nederlands gebruiken we de woorden 'meer' en 'meest' om vergelijkingen te maken, maar in het Engels komt daar vaak een iets complexere structuur bij kijken. Het begrijpen en correct toepassen van deze vergelijkingsvormen is cruciaal voor het voeren van nauwkeurige en effectieve communicatie in het Engels. Tijdens deze oefeningen zullen we verschillende manieren verkennen om de overtreffende trap in het Engels te vormen en te gebruiken. Je leert hoe je bijvoeglijke naamwoorden aanpast om superlatieven te creëren, hoe je onregelmatige vormen herkent en toepast, en hoe je zinnen structureert om duidelijke en correcte vergelijkingen te maken. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen helpen je om meer vertrouwen te krijgen in het gebruik van de Engelse taal.

Exercise 1

1. She is the *tallest* girl in her class (superlatief van 'tall'). 2. This is the *most interesting* book I have ever read (superlatief van 'interesting'). 3. He is the *fastest* runner on the team (superlatief van 'fast'). 4. Today is the *hottest* day of the year (superlatief van 'hot'). 5. That was the *funniest* joke I've ever heard (superlatief van 'funny'). 6. She is the *smartest* student in the class (superlatief van 'smart'). 7. This is the *most expensive* car in the showroom (superlatief van 'expensive'). 8. He has the *strongest* muscles in the gym (superlatief van 'strong'). 9. This is the *most beautiful* painting in the gallery (superlatief van 'beautiful'). 10. It was the *longest* movie I have ever watched (superlatief van 'long').

Exercise 2

1. She is the *tallest* in the class (hoogste). 2. This is the *most interesting* book I have ever read (meest interessant). 3. He is the *fastest* runner in the team (snelste). 4. That was the *worst* movie I have ever seen (slechtste). 5. This cake is the *sweetest* dessert I've ever tasted (zoetste). 6. He is the *smartest* student in the school (slimste). 7. This is the *most expensive* car in the showroom (duurste). 8. She felt the *happiest* when she got her new job (gelukkigste). 9. This is the *coldest* winter we have had in years (koudste). 10. That was the *funniest* joke I've ever heard (grappigste).

Exercise 3

1. This is the *tallest* building in the city (hoogste). 2. She is the *smartest* student in the class (slimste). 3. This is the *most interesting* book I have ever read (interessantste). 4. He is the *fastest* runner on the team (snelste). 5. This is the *most expensive* car in the showroom (duurste). 6. She has the *best* singing voice in the choir (beste). 7. That was the *worst* movie I have ever seen (slechtste). 8. This restaurant serves the *most delicious* food in town (lekkerste). 9. He is the *strongest* player in the league (sterkste). 10. This is the *hottest* day of the year (heetste).