Pick a language and start learning!
Het werkwoord “avoir” in de tegenwoordige tijd vervoegen Opdrachten in de Franse taal

Het werkwoord "avoir" is een van de meest fundamentele werkwoorden in de Franse taal en betekent "hebben". Het beheersen van de vervoeging van "avoir" in de tegenwoordige tijd is essentieel voor elke beginner die Frans leert, omdat het vaak wordt gebruikt in allerlei zinnen en situaties. Of je nu wilt zeggen dat je iets hebt, dat iemand anders iets heeft, of dat we iets hebben, "avoir" komt telkens weer terug. Daarom is het cruciaal om te begrijpen hoe dit werkwoord in verschillende vormen wordt vervoegd.
In deze sectie vind je een reeks oefeningen die je helpen om de vervoeging van "avoir" in de tegenwoordige tijd onder de knie te krijgen. We beginnen met basisvoorbeelden en bouwen geleidelijk op naar meer complexe zinnen. Door deze oefeningen regelmatig te doen, zul je merken dat je vertrouwen groeit in het gebruik van "avoir" en dat je het gemakkelijker kunt toepassen in alledaagse gesprekken en schriftelijke communicatie. Veel succes met de oefeningen en onthoud: oefening baart kunst!
Exercise 1
<p>1. Tu *as* un chien mignon (bezit hebben).</p>
<p>2. Elle *a* deux frères et une sœur (familieleden).</p>
<p>3. Nous *avons* un examen demain (toekomstige gebeurtenis).</p>
<p>4. Vous *avez* beaucoup de travail aujourd'hui (werk of studie).</p>
<p>5. Ils *ont* une maison à la campagne (locatie van eigendom).</p>
<p>6. J' *ai* faim après l'école (lichamelijke behoefte).</p>
<p>7. Marie et Paul *ont* une nouvelle voiture (bezit van een object).</p>
<p>8. On *a* des devoirs pour demain (scholier of student zijn).</p>
<p>9. Tu *as* une belle voix (karaktereigenschap).</p>
<p>10. Nous *avons* une réunion à 10 heures (tijdstip van een evenement).</p>
Exercise 2
<p>1. Jij *hebt* een grote hond (de bezitter van een object).</p>
<p>2. Wij *hebben* een nieuwe auto gekocht (meervoud, eerste persoon).</p>
<p>3. Hij *heeft* altijd dorst na het sporten (enkelvoud, derde persoon).</p>
<p>4. Ik *heb* mijn huiswerk al af (enkelvoud, eerste persoon).</p>
<p>5. Zij *hebben* veel vrienden in Parijs (meervoud, derde persoon).</p>
<p>6. Jullie *hebben* morgen een examen (meervoud, tweede persoon).</p>
<p>7. Zij *heeft* een kat die Mia heet (enkelvoud, derde persoon).</p>
<p>8. Jij *hebt* vandaag een afspraak bij de dokter (enkelvoud, tweede persoon).</p>
<p>9. Wij *hebben* zin in vakantie (meervoud, eerste persoon).</p>
<p>10. Hij *heeft* een nieuwe baan gevonden (enkelvoud, derde persoon).</p>
Exercise 3
<p>1. Nous *avons* un chien (het werkwoord "avoir" voor de eerste persoon meervoud).</p>
<p>2. Elle *a* un livre intéressant (het werkwoord "avoir" voor de derde persoon enkelvoud vrouwelijk).</p>
<p>3. Tu *as* beaucoup de devoirs aujourd'hui (het werkwoord "avoir" voor de tweede persoon enkelvoud informeel).</p>
<p>4. Ils *ont* une grande maison (het werkwoord "avoir" voor de derde persoon meervoud mannelijk).</p>
<p>5. J' *ai* une idée géniale (het werkwoord "avoir" voor de eerste persoon enkelvoud).</p>
<p>6. Vous *avez* un rendez-vous à midi (het werkwoord "avoir" voor de tweede persoon meervoud of formeel enkelvoud).</p>
<p>7. Il *a* un nouveau vélo (het werkwoord "avoir" voor de derde persoon enkelvoud mannelijk).</p>
<p>8. Nous *avons* une réunion importante demain (het werkwoord "avoir" voor de eerste persoon meervoud).</p>
<p>9. Elles *ont* des amis à Paris (het werkwoord "avoir" voor de derde persoon meervoud vrouwelijk).</p>
<p>10. Tu *as* soif après la course (het werkwoord "avoir" voor de tweede persoon enkelvoud informeel).</p>