Pick a language and start learning!
Gemengde lidwoorduitgangen Opdrachten in de Duitse taal
Gemengde lidwoorduitgangen in de Duitse taal kunnen een uitdaging vormen voor zowel beginners als gevorderde taalleerders. Deze uitgangen, die zich aanpassen aan het geslacht, de naamval en het getal van het zelfstandig naamwoord, zijn essentieel voor een correcte zinsbouw en grammaticale precisie. Door de regels en uitzonderingen van deze gemengde uitgangen te begrijpen, kun je je Duitse taalvaardigheden aanzienlijk verbeteren. In deze oefeningen leer je hoe je de juiste uitgangen kiest en toepast in verschillende contexten.
Onze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen de nuances van gemengde lidwoorduitgangen te beheersen. Je krijgt de kans om te oefenen met zowel eenvoudige als complexe zinnen, waarbij je inzicht krijgt in de verschillen tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden in diverse naamvallen. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je meer vertrouwen krijgt in je vermogen om correcte Duitse zinnen te vormen. Begin vandaag nog en ontdek hoe je door oefening en herhaling een meester kunt worden in het gebruik van gemengde lidwoorduitgangen.
Exercise 1
<p>1. Ik heb het *grote* huis gekocht (bijvoeglijk naamwoord voor 'huis').</p>
<p>2. De *kleine* hond speelt in de tuin (bijvoeglijk naamwoord voor 'hond').</p>
<p>3. Zij draagt een *mooie* jurk naar het feest (bijvoeglijk naamwoord voor 'jurk').</p>
<p>4. Wij hebben een *oud* boek gelezen (bijvoeglijk naamwoord voor 'boek').</p>
<p>5. Het *nieuwe* restaurant is populair (bijvoeglijk naamwoord voor 'restaurant').</p>
<p>6. De *lange* weg naar huis was vermoeiend (bijvoeglijk naamwoord voor 'weg').</p>
<p>7. Zij kochten een *duur* horloge (bijvoeglijk naamwoord voor 'horloge').</p>
<p>8. Het *leuke* feestje was een groot succes (bijvoeglijk naamwoord voor 'feestje').</p>
<p>9. De *donkere* kamer maakte me bang (bijvoeglijk naamwoord voor 'kamer').</p>
<p>10. Hij heeft een *nieuw* idee voorgesteld (bijvoeglijk naamwoord voor 'idee').</p>
Exercise 2
<p>1. Hij gaf het boek aan *de* leraar (bepaald lidwoord).</p>
<p>2. Zij kocht *een* nieuwe auto (onbepaald lidwoord).</p>
<p>3. Wij hebben *de* hond uitgelaten (bepaald lidwoord).</p>
<p>4. Kinderen spelen graag in *de* speeltuin (bepaald lidwoord).</p>
<p>5. Hij heeft *een* mooie tuin (onbepaald lidwoord).</p>
<p>6. De kat zit op *het* dak (bepaald lidwoord voor onzijdig woord).</p>
<p>7. Ze heeft *een* interessante baan (onbepaald lidwoord).</p>
<p>8. Hij woont in *een* groot huis (onbepaald lidwoord).</p>
<p>9. Zij leest *de* krant elke ochtend (bepaald lidwoord).</p>
<p>10. We nemen *de* trein naar Amsterdam (bepaald lidwoord).</p>
Exercise 3
<p>1. Ik heb een *kleine* hond (bijvoeglijk naamwoord voor 'hond').</p>
<p>2. De *oude* man zit op het bankje (bijvoeglijk naamwoord voor 'man').</p>
<p>3. Zij draagt een *mooie* jurk (bijvoeglijk naamwoord voor 'jurk').</p>
<p>4. We wonen in een *groot* huis (bijvoeglijk naamwoord voor 'huis').</p>
<p>5. De *jonge* kinderen spelen in de tuin (bijvoeglijk naamwoord voor 'kinderen').</p>
<p>6. Ik heb een *nieuwe* fiets gekocht (bijvoeglijk naamwoord voor 'fiets').</p>
<p>7. Het is een *lange* weg naar huis (bijvoeglijk naamwoord voor 'weg').</p>
<p>8. De *rode* auto staat voor de deur (bijvoeglijk naamwoord voor 'auto').</p>
<p>9. Wij hebben een *leuke* vakantie gehad (bijvoeglijk naamwoord voor 'vakantie').</p>
<p>10. Hij heeft een *duur* horloge gekocht (bijvoeglijk naamwoord voor 'horloge').</p>