Pick a language and start learning!

Gebruik van de aanvoegende wijs in de verleden tijd Opdrachten in de Portugese taal

De aanvoegende wijs, of subjuntivo, is een van de meest intrigerende en soms verwarrende onderdelen van de Portugese grammatica. Vooral in de verleden tijd kan het gebruik van de aanvoegende wijs een uitdaging vormen voor Nederlandse sprekers die Portugees leren. De aanvoegende wijs wordt gebruikt om onzekerheid, twijfel, wens of een hypothetische situatie uit te drukken, en speelt een cruciale rol in de manier waarop gedachten en gevoelens subtiel worden overgebracht in de Portugese taal. In deze oefeningen zullen we ons richten op het correct toepassen van de aanvoegende wijs in de verleden tijd. We beginnen met een overzicht van de basisregels en bieden daarna diverse oefeningen aan om je begrip en gebruik van deze grammaticale vorm te verbeteren. Of je nu net begint met het leren van Portugees of je kennis wilt verdiepen, deze oefeningen helpen je om het subtiele maar essentiële gebruik van de aanvoegende wijs onder de knie te krijgen.

Exercise 1

1. Als hij meer tijd had gehad, *zou* hij zijn werk hebben afgemaakt. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs) 2. Zij *zou* de wedstrijd hebben gewonnen als ze harder had getraind. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs) 3. Ik *zou* je hebben geholpen als ik eerder had geweten wat er aan de hand was. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs) 4. Als hij niet ziek was geworden, *zou* hij naar het feest zijn gegaan. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs) 5. Als het niet had geregend, *zouden* we een wandeling hebben gemaakt. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs in meervoud) 6. Als zij haar huiswerk had gedaan, *zou* ze nu tv kunnen kijken. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs) 7. Als je beter had opgelet, *zou* je de fout niet hebben gemaakt. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs) 8. Als ik genoeg geld had, *zou* ik op vakantie gaan. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs) 9. Als we eerder waren vertrokken, *zouden* we op tijd zijn aangekomen. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs in meervoud) 10. Als zij de trein niet had gemist, *zou* ze hier al zijn. (hulpwerkwoord voor voorwaardelijke wijs)

Exercise 2

1. Als hij *was* gekomen, hadden we de wedstrijd gewonnen. (verleden tijd van 'komen') 2. Als ik *had* geweten dat je zou komen, had ik eten gemaakt. (verleden tijd van 'weten') 3. Als zij *waren* gebleven, hadden we samen kunnen eten. (verleden tijd van 'blijven') 4. Als jij *was* geslaagd, hadden we een feest gevierd. (verleden tijd van 'slagen') 5. Als wij *hadden* gewacht, zouden we hem hebben ontmoet. (verleden tijd van 'wachten') 6. Als hij *had* gestudeerd, zou hij het examen hebben gehaald. (verleden tijd van 'studeren') 7. Als zij *was* gevallen, had ze zich pijn gedaan. (verleden tijd van 'vallen') 8. Als jullie *waren* gebleven, hadden we de zonsondergang gezien. (verleden tijd van 'blijven') 9. Als ik *had* geleerd, zou ik de toets hebben gehaald. (verleden tijd van 'leren') 10. Als zij *was* gekomen, zouden we samen naar de film zijn gegaan. (verleden tijd van 'komen')

Exercise 3

1. Als ik dat *geweten* had, zou ik niet gegaan zijn (werkwoord voor weten). 2. Het was belangrijk dat hij ons *belde* zodra hij aankwam (werkwoord voor bellen). 3. Als ze eerder *gestudeerd* had, had ze de toets gehaald (werkwoord voor studeren). 4. Ik wou dat hij *gekregen* had wat hij verdiende (werkwoord voor krijgen). 5. Als hij meer *gelezen* had, zou hij meer weten (werkwoord voor lezen). 6. Het was noodzakelijk dat zij *gezien* werd door de dokter (werkwoord voor zien). 7. Als we hem *gehoord* hadden, zouden we hem eerder geholpen hebben (werkwoord voor horen). 8. Ze wenste dat ze meer tijd *gehad* had om zich voor te bereiden (werkwoord voor hebben). 9. Hij zou daar naartoe zijn gegaan als hij het *gewild* had (werkwoord voor willen). 10. Als ik een betere kaart *gehad* had, zou ik niet verdwaald zijn (werkwoord voor hebben).