Pick a language and start learning!
De toekomende voltooide tijd Opdrachten in de Portugese taal

De toekomende voltooide tijd, ook wel de toekomstige voltooide tijd genoemd, is een belangrijk aspect van de Nederlandse grammatica. Deze tijdsvorm wordt gebruikt om aan te geven dat een bepaalde handeling in de toekomst voltooid zal zijn. Het is een combinatie van de toekomende tijd en de voltooide tijd, en wordt gevormd door het hulpwerkwoord "zullen" in de tegenwoordige tijd te combineren met een voltooid deelwoord en een infinitief. Bijvoorbeeld: "Ik zal het huis hebben schoongemaakt tegen de tijd dat je terugkomt." Het begrijpen en correct toepassen van deze tijdsvorm kan uw beheersing van het Nederlands aanzienlijk verbeteren, vooral in formele en geschreven contexten.
In deze grammatica-oefeningen richten we ons op het herkennen en correct gebruiken van de toekomende voltooide tijd. U zult verschillende zinnen moeten voltooien, werkwoorden moeten vervoegen en contextuele aanwijzingen gebruiken om de juiste tijdsvorm te kiezen. Deze oefeningen zijn ontworpen om uw begrip te verdiepen en uw zelfvertrouwen te vergroten bij het gebruik van deze complexe maar essentiële tijdsvorm. Of u nu een gevorderde student bent die zijn vaardigheden wil aanscherpen, of iemand die net begint met het leren van deze tijdsvorm, deze oefeningen zullen u begeleiden op uw weg naar grammaticale precisie.
Exercise 1
<p>1. Amanhã eu *terei terminado* o projeto (voltooid deelwoord van 'terminar').</p>
<p>2. Em uma semana, ela *terá aprendido* a nova língua (voltooid deelwoord van 'aprender').</p>
<p>3. No próximo mês, nós *teremos viajado* para o Brasil (voltooid deelwoord van 'viajar').</p>
<p>4. Quando você chegar, ele já *terá saído* (voltooid deelwoord van 'sair').</p>
<p>5. Daqui a um ano, eu *terei comprado* uma nova casa (voltooid deelwoord van 'comprar').</p>
<p>6. Antes do fim do dia, eles *terão resolvido* o problema (voltooid deelwoord van 'resolver').</p>
<p>7. Amanhã à noite, nós *teremos assistido* ao filme (voltooid deelwoord van 'assistir').</p>
<p>8. Em breve, ela *terá escrito* seu primeiro livro (voltooid deelwoord van 'escrever').</p>
<p>9. Dentro de uma hora, ele *terá chegado* em casa (voltooid deelwoord van 'chegar').</p>
<p>10. No final do mês, eu *terei completado* todos os cursos (voltooid deelwoord van 'completar').</p>
Exercise 2
<p>1. Quando você chegar, eu já *terei terminado* o relatório (voltooid deelwoord van "terminar").</p>
<p>2. Amanhã, a esta hora, nós já *teremos saído* de casa (voltooid deelwoord van "sair").</p>
<p>3. Eles *terão aprendido* português até o final do curso (voltooid deelwoord van "aprender").</p>
<p>4. Daqui a um ano, vocês já *terão viajado* para o Brasil (voltooid deelwoord van "viajar").</p>
<p>5. Antes de você voltar, ela já *terá lido* o livro todo (voltooid deelwoord van "ler").</p>
<p>6. Quando o sol nascer, nós já *teremos corrido* 10 quilômetros (voltooid deelwoord van "correr").</p>
<p>7. Ele *terá comprado* uma nova casa antes do próximo mês (voltooid deelwoord van "comprar").</p>
<p>8. A essa hora amanhã, eu já *terei escrito* a carta (voltooid deelwoord van "escrever").</p>
<p>9. Até o final do ano, nós já *teremos aprendido* a tocar piano (voltooid deelwoord van "aprender").</p>
<p>10. Antes do jantar, vocês já *terão feito* as compras (voltooid deelwoord van "fazer").</p>
Exercise 3
<p>1. Amanhã, quando você chegar, eu já *terei terminado* o relatório (verleden tijd van 'afmaken').</p>
<p>2. Quando eles voltarem das férias, nós já *teremos mudado* de casa (verleden tijd van 'verhuizen').</p>
<p>3. Até o final do ano, a empresa já *terá lançado* o novo produto (verleden tijd van 'uitbrengen').</p>
<p>4. Quando você ler este e-mail, eu já *terei saído* do escritório (verleden tijd van 'verlaten').</p>
<p>5. Quando a festa começar, todos já *terão chegado* (verleden tijd van 'aankomen').</p>
<p>6. No próximo mês, nós já *teremos completado* o projeto (verleden tijd van 'afronden').</p>
<p>7. Quando o verão acabar, eles já *terão viajado* para a Europa (verleden tijd van 'reizen').</p>
<p>8. Quando você acordar amanhã, eu já *terei ido* ao mercado (verleden tijd van 'gaan').</p>
<p>9. Até o final do dia, a equipe já *terá resolvido* o problema (verleden tijd van 'oplossen').</p>
<p>10. Quando você chegar em casa, nós já *teremos jantado* (verleden tijd van 'diner').</p>