Pick a language and start learning!
Bijvoeglijke naamwoorden met datief Opdrachten in de Duitse taal

Bijvoeglijke naamwoorden met datief vormen een essentieel onderdeel van de Duitse grammatica en zijn cruciaal voor een juiste zinsopbouw en betekenis. In het Duits veranderen bijvoeglijke naamwoorden hun vorm afhankelijk van het geslacht, het getal en de naamval van het zelfstandig naamwoord waar ze bij horen. Het correct toepassen van deze regels kan in het begin uitdagend zijn, maar met de juiste oefeningen en uitleg wordt het een stuk eenvoudiger. Deze pagina biedt een reeks oefeningen die je helpen om je kennis en begrip van bijvoeglijke naamwoorden in de datief te verbeteren.
In de datiefnaamval, ofwel de derde naamval, worden bijvoeglijke naamwoorden vaak gebruikt in combinatie met bepaalde voorzetsels, werkwoorden en zinsconstructies. Bijvoorbeeld, in zinnen zoals "mit dem kleinen Hund" (met de kleine hond) of "bei einer netten Frau" (bij een aardige vrouw) is het van belang dat het bijvoeglijke naamwoord correct wordt verbogen. Onze oefeningen zijn zo ontworpen dat ze je stapsgewijs door de regels en uitzonderingen van deze verbuigingen leiden. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je steeds meer vertrouwen krijgt in het toepassen van bijvoeglijke naamwoorden met datief in het Duits.
Exercise 1
<p>1. Ik geef de bloemen aan *mijn goede* vriend. (adjectief "goed", mannelijke dative)</p>
<p>2. Ze heeft een cadeau voor *haar lieve* moeder gekocht. (adjectief "lief", vrouwelijke dative)</p>
<p>3. We hebben een brief aan *onze oude* leraar gestuurd. (adjectief "oud", mannelijke dative)</p>
<p>4. Hij vertelde een verhaal aan *zijn nieuwsgierige* buurman. (adjectief "nieuwsgierig", mannelijke dative)</p>
<p>5. Ze gaf een speeltje aan *hun kleine* kat. (adjectief "klein", vrouwelijke dative)</p>
<p>6. We hebben een cadeau gegeven aan *deze vriendelijke* dokter. (adjectief "vriendelijk", mannelijke dative)</p>
<p>7. De kinderen speelden met *hun nieuwe* hond. (adjectief "nieuw", mannelijke dative)</p>
<p>8. Hij schonk een boek aan *zijn slimme* zus. (adjectief "slim", vrouwelijke dative)</p>
<p>9. Ze zong een lied voor *haar jonge* neefje. (adjectief "jong", mannelijke dative)</p>
<p>10. We hebben een taart gebakken voor *onze lieve* oma. (adjectief "lief", vrouwelijke dative)</p>
Exercise 2
<p>1. Hij gaf een geschenk aan *de oude man* (adj. voor "man").</p>
<p>2. Wij helpen *de vriendelijke vrouw* met haar boodschappen (adj. voor "vrouw").</p>
<p>3. De hond rende naar *het kleine meisje* in het park (adj. voor "meisje").</p>
<p>4. Ze praat vaak met *haar nieuwe collega* over het project (adj. voor "collega").</p>
<p>5. Ik heb een brief geschreven aan *mijn beste vriend* (adj. voor "vriend").</p>
<p>6. De docent gaf uitleg aan *de ijverige studenten* over de opdracht (adj. voor "studenten").</p>
<p>7. Hij bracht een cadeau voor *zijn zieke oma* in het ziekenhuis (adj. voor "oma").</p>
<p>8. De gids vertelde verhalen aan *de nieuwsgierige toeristen* tijdens de rondleiding (adj. voor "toeristen").</p>
<p>9. Ik heb een brief gestuurd naar *de lokale krant* over het evenement (adj. voor "krant").</p>
<p>10. We organiseerden een verrassing voor *onze jarige buurman* (adj. voor "buurman").</p>
Exercise 3
<p>1. Ich helfe *meinem alten* Nachbarn gerne (beschrijft de buurman).</p>
<p>2. Sie gibt *ihrer kleinen* Schwester ein Geschenk (beschrijft de zus).</p>
<p>3. Er spricht mit *seinem netten* Kollegen über das Projekt (beschrijft de collega).</p>
<p>4. Wir danken *unseren lieben* Freunden für ihre Hilfe (beschrijft de vrienden).</p>
<p>5. Der Lehrer erklärt es *den neugierigen* Schülern (beschrijft de leerlingen).</p>
<p>6. Du solltest *deiner kranken* Tante einen Besuch abstatten (beschrijft de tante).</p>
<p>7. Sie schreibt *ihrem besten* Freund eine Nachricht (beschrijft de vriend).</p>
<p>8. Wir schenken *unseren neuen* Nachbarn eine Pflanze (beschrijft de buren).</p>
<p>9. Die Kinder spielen mit *ihrem kleinen* Hund im Garten (beschrijft de hond).</p>
<p>10. Die Ärztin hilft *dem verletzten* Patienten (beschrijft de patiënt).</p>