Pick a language and start learning!
Bepaald lidwoord ‘de’ Opdrachten in de Engelse taal

Het bepaald lidwoord 'de' is een essentieel onderdeel van de Nederlandse taal. Het gebruik van 'de' is voornamelijk van toepassing op zelfstandige naamwoorden die mannelijk of vrouwelijk zijn, in tegenstelling tot het lidwoord 'het', dat wordt gebruikt voor onzijdige zelfstandige naamwoorden. Voor degenen die Nederlands leren of hun grammaticale vaardigheden willen verbeteren, is het begrijpen en correct gebruiken van 'de' cruciaal om vloeiend en natuurlijk te kunnen communiceren.
In deze oefeningen richten we ons op het correct toepassen van het lidwoord 'de' in verschillende contexten. We zullen voorbeelden en zinnen bieden waarin 'de' juist gebruikt moet worden, zodat je kunt oefenen en je kennis kunt toetsen. Door deze oefeningen regelmatig door te nemen, zul je merken dat je beter in staat bent om het juiste lidwoord te kiezen en je Nederlands naar een hoger niveau te tillen. Veel succes met de oefeningen en laten we beginnen!
Exercise 1
<p>1. Ik ga naar *de* winkel (bepaald lidwoord).</p>
<p>2. *De* hond blaft in de tuin (bepaald lidwoord).</p>
<p>3. Hij leest *de* krant elke ochtend (bepaald lidwoord).</p>
<p>4. *De* kat slaapt op het bed (bepaald lidwoord).</p>
<p>5. We gaan naar *de* bioscoop vanavond (bepaald lidwoord).</p>
<p>6. *De* leraar legt de les uit (bepaald lidwoord).</p>
<p>7. Ze wacht op *de* bus bij de halte (bepaald lidwoord).</p>
<p>8. *De* zon schijnt fel vandaag (bepaald lidwoord).</p>
<p>9. Hij koopt *de* bloemen voor zijn moeder (bepaald lidwoord).</p>
<p>10. *De* kinderen spelen in het park (bepaald lidwoord).</p>
Exercise 2
<p>1. *De* hond speelt in de tuin (lidwoord voor een dier).</p>
<p>2. Zij leest *de* krant elke ochtend (lidwoord voor een object).</p>
<p>3. *De* leraar legt de lesstof uit aan de klas (lidwoord voor een beroep).</p>
<p>4. Hij brengt *de* kinderen naar school (lidwoord voor een groep mensen).</p>
<p>5. *De* zon schijnt fel vandaag (lidwoord voor een natuurverschijnsel).</p>
<p>6. Zij hebben *de* auto verkocht (lidwoord voor een vervoermiddel).</p>
<p>7. *De* film was erg spannend (lidwoord voor een vorm van entertainment).</p>
<p>8. Hij heeft *de* opdracht voltooid (lidwoord voor een taak).</p>
<p>9. *De* bloemen staan in bloei (lidwoord voor planten).</p>
<p>10. Ze bezoeken *de* stad elk weekend (lidwoord voor een plek).</p>
Exercise 3
<p>1. She gave *the* book to her friend (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>2. We saw *the* dog running in the park (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>3. They visited *the* museum last weekend (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>4. He likes *the* blue car (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>5. She met *the* new teacher yesterday (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>6. I want to read *the* newspaper (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>7. We went to *the* beach during summer (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>8. She cooked *the* dinner for the family (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>9. They watched *the* movie together (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>
<p>10. He wore *the* red shirt to the party (bepaald lidwoord voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord).</p>