Weglaten van lidwoorden in specifieke contexten Opdrachten in de Portugese taal

Het weglaten van lidwoorden in specifieke contexten is een belangrijk aspect van de Portugese grammatica dat vaak verwarring kan veroorzaken bij Nederlandstalige sprekers. In het Nederlands zijn lidwoorden zoals "de" en "het" essentieel in de meeste zinnen, maar in het Portugees worden ze regelmatig weggelaten, afhankelijk van de context. Dit kan gebeuren in vaste uitdrukkingen, bij titels, in opsommingen en in sommige formele situaties. Het correct toepassen van deze regels is cruciaal voor het vloeiend en natuurlijk spreken en schrijven van Portugees. Bijvoorbeeld, in de context van titels en beroepstoepassingen, laat het Portugees vaak het lidwoord weg, terwijl dit in het Nederlands meestal wordt behouden. Denk aan zinnen zoals "Professor João" in plaats van "De professor João". Ook bij opsommingen zoals "pão, queijo e vinho" (brood, kaas en wijn) wordt er geen lidwoord gebruikt in het Portugees. Door middel van gerichte oefeningen en voorbeelden op deze pagina, kun je vertrouwd raken met deze grammaticale bijzonderheden en je beheersing van het Portugees verbeteren.

Exercise 1

<p>1. Ele foi *presidente* por cinco anos (functie).</p> <p>2. Ela adora comer *chocolate* (voeding).</p> <p>3. Nós vamos para *praia* no fim de semana (plaats).</p> <p>4. Maria sempre usa *roupas* coloridas (kleding).</p> <p>5. João trabalha como *engenheiro* (beroep).</p> <p>6. Eles compraram *carro* novo (voertuig).</p> <p>7. Vou ler *livro* que você recomendou (object).</p> <p>8. O jardim tem muitas *flores* (natuur).</p> <p>9. Ela trouxe *bolo* para a festa (eten).</p> <p>10. Visitamos *museu* ontem (plaats).</p>
 

Exercise 2

<p>1. Eles estão *em* casa. (locatie)</p> <p>2. Ela gosta muito *de* chocolate. (genitief)</p> <p>3. Nós vamos *para* a escola todos os dias. (richting)</p> <p>4. Ele trabalha *com* computadores. (instrument)</p> <p>5. Eles moram *em* Lisboa. (locatie)</p> <p>6. Ela está *em* férias agora. (tijd)</p> <p>7. Nós vamos *para* a praia no fim de semana. (richting)</p> <p>8. Ele está apaixonado *por* ela. (oorzaak)</p> <p>9. Ela fala *sobre* política frequentemente. (onderwerp)</p> <p>10. Eles viajaram *para* o Brasil no verão passado. (richting)</p>
 

Exercise 3

<p>1. Eu gosto de *café* pela manhã. (drank)</p> <p>2. Eles foram ao *cinema* ontem à noite. (plek voor films)</p> <p>3. Preciso comprar *pão* para o café da manhã. (eten)</p> <p>4. A escola fica perto do *parque*. (plek voor recreatie)</p> <p>5. Ela sempre lê *livros* antes de dormir. (lezen)</p> <p>6. Nós viajamos para *Portugal* no verão passado. (land)</p> <p>7. Ele comprou *flores* para a mãe dele. (cadeau)</p> <p>8. O médico recomendou fazer *exercícios* regularmente. (activiteiten voor gezondheid)</p> <p>9. Eles adoram assistir *séries* na televisão. (vermaak)</p> <p>10. Vou ao *supermercado* depois do trabalho. (plek om boodschappen te doen)</p>
 

5x Faster Language Learning with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with innovative technology.