Pick a language and start learning!
Vergelijkingen van gelijkheid Opdrachten in de Portugese taal
Vergelijkingen van gelijkheid, ook wel bekend als vergelijkingen van gelijkwaardigheid, zijn een essentieel onderdeel van de Portugese grammatica. Deze vergelijkingen worden gebruikt om twee zaken of personen te vergelijken en aan te geven dat ze gelijk zijn in een bepaalde eigenschap of aspect. In het Portugees gebruiken we specifieke structuren om deze vergelijkingen te vormen, zoals "tão... como", "tanto... como", en "tal... qual". Het is belangrijk om deze structuren correct te begrijpen en toe te passen om zinnen nauwkeurig en vloeiend te kunnen formuleren.
In deze sectie vind je verschillende oefeningen die je zullen helpen om vertrouwd te raken met de vergelijkingen van gelijkheid in het Portugees. De oefeningen variëren van het invullen van ontbrekende woorden tot het herschrijven van zinnen om gelijkheid aan te geven. Of je nu een beginner bent of je kennis wilt opfrissen, deze oefeningen bieden een geweldige kans om je grammaticale vaardigheden te verbeteren en meer vertrouwen te krijgen in het gebruik van vergelijkingen in dagelijkse gesprekken en geschreven communicatie. Duik in de oefeningen en ontdek hoe je deze belangrijke grammaticale structuur meester kunt worden!
Exercise 1
<p>1. Ela é *tão* alta *quanto* ele. (even groot)</p>
<p>2. O carro é *tão* rápido *quanto* a moto. (even snel)</p>
<p>3. Este livro é *tão* interessante *quanto* aquele. (even boeiend)</p>
<p>4. Eles são *tão* inteligentes *quanto* nós. (even slim)</p>
<p>5. A comida daqui é *tão* saborosa *quanto* a de lá. (even lekker)</p>
<p>6. O filme foi *tão* emocionante *quanto* o livro. (even spannend)</p>
<p>7. A casa é *tão* grande *quanto* a outra. (even groot)</p>
<p>8. A festa foi *tão* divertida *quanto* a do ano passado. (even leuk)</p>
<p>9. O cachorro é *tão* amigável *quanto* o gato. (even vriendelijk)</p>
<p>10. A professora é *tão* paciente *quanto* o professor. (even geduldig)</p>
Exercise 2
<p>1. Ela é *tão inteligente quanto* seu irmão (niveau van intelligentie).</p>
<p>2. Este carro é *tão rápido quanto* aquele (snelheid van de auto).</p>
<p>3. Ele fala francês *tão bem quanto* ela (vaardigheid in taal).</p>
<p>4. A casa deles é *tão grande quanto* a nossa (grootte van het huis).</p>
<p>5. O filme foi *tão emocionante quanto* o livro (emotie van de film).</p>
<p>6. Ela corre *tão depressa quanto* o vento (snelheid van rennen).</p>
<p>7. Ele é *tão alto quanto* seu pai (lengte).</p>
<p>8. Este bolo é *tão delicioso quanto* aquele (smaak van het eten).</p>
<p>9. A festa foi *tão divertida quanto* esperávamos (mate van plezier).</p>
<p>10. Ele joga futebol *tão bem quanto* um profissional (vaardigheid in sport).</p>
Exercise 3
<p>1. Ele é *tão* alto *quanto* o irmão (vergelijkbaar).</p>
<p>2. Ela canta *tão* bem *quanto* uma profissional (vergelijkbaar).</p>
<p>3. O café aqui é *tão* bom *quanto* na Itália (vergelijkbaar).</p>
<p>4. Este filme é *tão* interessante *quanto* o livro (vergelijkbaar).</p>
<p>5. Ele trabalha *tanto* *quanto* seu colega (vergelijkbaar).</p>
<p>6. A pizza deste restaurante é *tão* deliciosa *quanto* a de Nápoles (vergelijkbaar).</p>
<p>7. Ela corre *tão* rápido *quanto* seu treinador (vergelijkbaar).</p>
<p>8. Este computador é *tão* eficiente *quanto* o mais novo modelo (vergelijkbaar).</p>
<p>9. O clima aqui é *tão* agradável *quanto* no verão (vergelijkbaar).</p>
<p>10. Ele estuda *tanto* *quanto* seus amigos (vergelijkbaar).</p>