Pick a language and start learning!
Veelvoorkomende voorzetselzinnen Opdrachten in de Portugese taal
Veelvoorkomende voorzetselzinnen zijn een essentieel onderdeel van het Portugees en kunnen een uitdaging vormen voor zowel beginners als gevorderden. Voorzetsels zijn kleine woorden die de relatie tussen verschillende elementen in een zin aangeven, zoals tijd, plaats en richting. Door de juiste voorzetselzinnen te beheersen, kun je je taalvaardigheid aanzienlijk verbeteren en duidelijker en natuurlijker communiceren. In deze oefeningen richten we ons op de meest voorkomende voorzetselzinnen in het Portugees, zodat je deze in verschillende contexten kunt herkennen en correct kunt gebruiken.
Bij het leren van een nieuwe taal is het begrijpen van voorzetselzinnen cruciaal, omdat ze vaak anders worden gebruikt dan in het Nederlands. In deze sectie bieden we een reeks oefeningen aan die je helpen de nuances en het gebruik van Portugese voorzetselzinnen onder de knie te krijgen. Door middel van invuloefeningen, vertalingen en contextuele toepassingen krijg je de kans om je kennis te testen en te verdiepen. Of je nu je basiskennis wilt versterken of je wilt voorbereiden op een gevorderd niveau, deze oefeningen zijn ontworpen om je te ondersteunen in je leerproces en je zelfvertrouwen te vergroten in het gebruik van het Portugees.
Exercise 1
<p>1. Ela mora *perto* da escola (dichtbij).</p>
<p>2. Vou viajar *com* meus amigos nas férias (samen met).</p>
<p>3. Ele está *em* casa agora (binnen).</p>
<p>4. Nós estamos *de* férias na praia (vakantie).</p>
<p>5. Ela gosta de estudar *na* biblioteca (locatie).</p>
<p>6. Eles vão ao cinema *depois* do jantar (na het eten).</p>
<p>7. Estou esperando *por* você (wachten op).</p>
<p>8. O gato está *em cima* da mesa (bovenop).</p>
<p>9. Eles conversaram *sobre* o projeto (onderwerp).</p>
<p>10. A reunião foi adiada *para* segunda-feira (tijdstip).</p>
Exercise 2
<p>1. Ele está *com*endo comida saudável (prepositie die "met" betekent).</p>
<p>2. Eles viajaram *para* o Brasil nas férias (prepositie die "naar" betekent).</p>
<p>3. Nós estudamos muito *para* passar no exame (prepositie die "voor" betekent).</p>
<p>4. Ela comprou um presente *para* o aniversário do irmão (prepositie die "voor" betekent).</p>
<p>5. O livro está *sobre* a mesa (prepositie die "op" betekent).</p>
<p>6. Eu falo *com* meus amigos todos os dias (prepositie die "met" betekent).</p>
<p>7. A reunião foi adiada *por* causa da chuva (prepositie die "wegens" betekent).</p>
<p>8. O gato está escondido *debaixo* da cama (prepositie die "onder" betekent).</p>
<p>9. Nós caminhamos *até* o parque (prepositie die "tot" betekent).</p>
<p>10. Eles moram *perto* da escola (prepositie die "dichtbij" betekent).</p>
Exercise 3
<p>1. Ik ben *tegen* de muur aangelopen (prepositie gebruikt voor aanraking).</p>
<p>2. Hij werkt *bij* een internationaal bedrijf (prepositie gebruikt voor werkplek).</p>
<p>3. Zij woont *in* Amsterdam (prepositie gebruikt voor plaats).</p>
<p>4. We gaan *naar* het strand dit weekend (prepositie gebruikt voor bestemming).</p>
<p>5. Ze praten altijd *over* hun vakantieplannen (prepositie gebruikt voor onderwerp).</p>
<p>6. Hij heeft het cadeau *van* zijn ouders gekregen (prepositie gebruikt voor herkomst).</p>
<p>7. Ze zijn erg geïnteresseerd *in* kunst (prepositie gebruikt voor interesse).</p>
<p>8. Hij is boos *op* zijn vriend (prepositie gebruikt voor emotie richting persoon).</p>
<p>9. Ze wacht *op* de bus (prepositie gebruikt voor wachten).</p>
<p>10. Hij is goed *in* wiskunde (prepositie gebruikt voor vaardigheid).</p>




