Pick a language and start learning!
Voorzetsels met werkwoorden Opdrachten in de Spaanse taal

Voorzetsels met werkwoorden vormen een essentieel onderdeel van de Nederlandse grammatica, en het correct gebruik ervan kan een uitdaging vormen voor veel taalleerders. Net zoals in het Spaans, kunnen voorzetsels de betekenis van een werkwoord volledig veranderen, afhankelijk van het voorzetsel dat wordt gebruikt. Bijvoorbeeld, het verschil tussen "denken aan" en "denken over" kan subtiel maar betekenisvol zijn. Het is daarom van groot belang om deze nuances te begrijpen en te oefenen.
In deze sectie bieden we diverse oefeningen aan die je zullen helpen om je kennis van voorzetsels met werkwoorden te verbeteren. Of je nu een beginnende leerling bent die de basisprincipes onder de knie probeert te krijgen, of een gevorderde spreker die zijn vaardigheden wil verfijnen, onze oefeningen zijn ontworpen om je taalvaardigheid te versterken. Door te oefenen met realistische zinnen en contexten, kun je je zelfvertrouwen vergroten en je communicatie in het Nederlands effectiever maken.
Exercise 1
<p>1. María sueña *con* ser actriz (voorzetsel dat wordt gebruikt met "soñar").</p>
<p>2. Juan se preocupa *por* su familia (voorzetsel dat wordt gebruikt met "preocuparse").</p>
<p>3. Ana confía *en* su mejor amiga (voorzetsel dat wordt gebruikt met "confiar").</p>
<p>4. Los niños insisten *en* jugar en el parque (voorzetsel dat wordt gebruikt met "insistir").</p>
<p>5. Pedro se enamoró *de* Marta (voorzetsel dat wordt gebruikt met "enamorarse").</p>
<p>6. Laura depende *de* su hermana para estudiar (voorzetsel dat wordt gebruikt met "depender").</p>
<p>7. Miguel piensa *en* su futuro constantemente (voorzetsel dat wordt gebruikt met "pensar").</p>
<p>8. Mis padres se quejan *de* la comida del restaurante (voorzetsel dat wordt gebruikt met "quejarse").</p>
<p>9. Carmen se interesa *por* la historia del arte (voorzetsel dat wordt gebruikt met "interesarse").</p>
<p>10. El profesor insiste *en* que los estudiantes estudien más (voorzetsel dat wordt gebruikt met "insistir").</p>
Exercise 2
<p>1. Ella está *trabajando* en el informe (werkwoord voor actie).</p>
<p>2. Juan está *pensando* en sus vacaciones (werkwoord voor nadenken).</p>
<p>3. María está *esperando* a su amigo (werkwoord voor wachten).</p>
<p>4. Estamos *ayudando* a los ancianos (werkwoord voor hulp bieden).</p>
<p>5. El perro está *ladrando* al cartero (werkwoord voor geluid maken).</p>
<p>6. Ellos están *jugando* al fútbol en el parque (werkwoord voor spelen).</p>
<p>7. Estoy *hablando* con mi madre por teléfono (werkwoord voor converseren).</p>
<p>8. Los niños están *estudiando* para el examen (werkwoord voor leren).</p>
<p>9. Ella está *mirando* la televisión en su casa (werkwoord voor kijken).</p>
<p>10. Estamos *viajando* a España en verano (werkwoord voor reizen).</p>
Exercise 3
<p>1. María begint *met* haar huiswerk na het eten (beginnen + ...).</p>
<p>2. Juan wacht *op* zijn vrienden bij het café (wachten + ...).</p>
<p>3. Pedro denkt *aan* zijn vakantie in Spanje (denken + ...).</p>
<p>4. Ana stopt *met* roken voor haar gezondheid (stoppen + ...).</p>
<p>5. We praten *over* het weer van vandaag (praten + ...).</p>
<p>6. Carlos houdt *van* schilderen in zijn vrije tijd (houden + ...).</p>
<p>7. Laura droomt *van* een reis naar Japan (dromen + ...).</p>
<p>8. Ze klaagt *over* het lawaai van de buren (klagen + ...).</p>
<p>9. Pablo vraagt *om* hulp bij zijn project (vragen + ...).</p>
<p>10. Ik twijfel *aan* de waarheid van het verhaal (twijfelen + ...).</p>