Pick a language and start learning!
Plaatsbijwoorden Opdrachten in de Spaanse taal

Plaatsbijwoorden, ofwel adverbios de lugar in het Spaans, zijn woorden die de locatie van een actie, persoon of object aangeven. Deze bijwoorden zijn essentieel voor het geven van duidelijke en precieze informatie in de communicatie. In het Spaans zijn er veel verschillende plaatsbijwoorden die vaak worden gebruikt in alledaagse gesprekken en teksten. Het beheersen van deze bijwoorden helpt niet alleen om je Spaans naar een hoger niveau te tillen, maar ook om je beter te kunnen uitdrukken en begrijpen wat anderen zeggen.
In deze grammatica-oefeningen richten we ons op de meest voorkomende plaatsbijwoorden in het Spaans. Je leert hoe je ze correct kunt gebruiken in verschillende contexten, zowel in gesproken als geschreven taal. Door middel van diverse oefeningen en voorbeeldzinnen krijg je de kans om je kennis te testen en te verdiepen. Of je nu een beginner bent die net begint met het leren van Spaans of een gevorderde student die zijn vaardigheden wil verfijnen, deze oefeningen zullen je helpen om plaatsbijwoorden op een effectieve manier te integreren in je dagelijkse communicatie.
Exercise 1
<p>1. El libro está *sobre* la mesa (plaats van het boek).</p>
<p>2. El perro duerme *debajo* de la cama (plaats van de hond).</p>
<p>3. La tienda está *al lado de* la cafetería (plaats van de winkel).</p>
<p>4. El gato se esconde *detrás* del sofá (plaats van de kat).</p>
<p>5. Los niños juegan *en* el parque (plaats van de kinderen).</p>
<p>6. La lámpara está *encima* de la mesa (plaats van de lamp).</p>
<p>7. El coche está *delante* de la casa (plaats van de auto).</p>
<p>8. Las llaves están *dentro* del cajón (plaats van de sleutels).</p>
<p>9. El cuadro está *entre* las ventanas (plaats van het schilderij).</p>
<p>10. La farmacia está *cerca de* mi casa (plaats van de apotheek).</p>
Exercise 2
<p>1. El gato está *debajo* de la mesa (positie van de kat ten opzichte van de tafel).</p>
<p>2. Los libros están *sobre* la estantería (positie van de boeken ten opzichte van de estantería).</p>
<p>3. El coche está *fuera* del garaje (positie van de auto ten opzichte van de garage).</p>
<p>4. El perro duerme *dentro* de la casa (positie van de hond ten opzichte van de huis).</p>
<p>5. La tienda está *cerca* de mi casa (afstand van de winkel ten opzichte van jouw huis).</p>
<p>6. La estación de tren está *lejos* del centro (afstand van het treinstation ten opzichte van het centrum).</p>
<p>7. El niño está *delante* de la puerta (positie van het kind ten opzichte van de deur).</p>
<p>8. La lámpara está *encima* de la mesa (positie van de lamp ten opzichte van de tafel).</p>
<p>9. El parque está *enfrente* del edificio (positie van het park ten opzichte van het gebouw).</p>
<p>10. Las llaves están *detrás* del sofá (positie van de sleutels ten opzichte van de bank).</p>
Exercise 3
<p>1. El gato está escondido *debajo* de la mesa. (plaatsbijwoord: onder)</p>
<p>2. La escuela está *cerca* de mi casa. (plaatsbijwoord: dichtbij)</p>
<p>3. El avión está volando *encima* de las nubes. (plaatsbijwoord: boven)</p>
<p>4. El parque está *al lado* del supermercado. (plaatsbijwoord: naast)</p>
<p>5. El libro está *en* la estantería. (plaatsbijwoord: op/in)</p>
<p>6. El coche está *delante* de la casa. (plaatsbijwoord: voor)</p>
<p>7. La farmacia está *enfrente* del banco. (plaatsbijwoord: tegenover)</p>
<p>8. El perro está *detrás* del árbol. (plaatsbijwoord: achter)</p>
<p>9. Mis abuelos viven *lejos* de aquí. (plaatsbijwoord: ver)</p>
<p>10. El restaurante está *entre* la tienda y el cine. (plaatsbijwoord: tussen)</p>