De tegenwoordige tijd vormen Opdrachten in de Franse taal

De tegenwoordige tijd, of présent, is een van de fundamentele vormen in de Franse grammatica die je nodig hebt om dagelijkse gesprekken te voeren. In deze oefeningen richten we ons op het correct vervoegen van werkwoorden in de tegenwoordige tijd, zodat je zelfverzekerd kunt spreken en schrijven. Het begrijpen en toepassen van deze tijd is cruciaal, omdat het je helpt te communiceren over acties die plaatsvinden in het heden. We behandelen zowel regelmatige als onregelmatige werkwoorden, en geven je de tools die je nodig hebt om de juiste vormen te herkennen en te gebruiken. Bij het leren van de tegenwoordige tijd is het belangrijk om aandacht te besteden aan de verschillende uitgangen die bij elk type werkwoord horen. Franse werkwoorden kunnen in drie categorieën worden verdeeld: -er, -ir, en -re werkwoorden. Elke categorie heeft specifieke regels voor de vervoeging in de tegenwoordige tijd. Daarnaast zijn er ook onregelmatige werkwoorden die je gewoon uit je hoofd moet leren, omdat ze niet volgens de standaardregels vervoegd worden. Onze oefeningen zijn ontworpen om je te helpen deze nuances te begrijpen en te oefenen, zodat je vloeiend en correct Frans kunt spreken.

Exercise 1

<p>1. Je *mange* une pomme (werkwoord voor eten).</p> <p>2. Nous *jouons* au football tous les samedis (werkwoord voor sport).</p> <p>3. Elle *étudie* pour son examen de maths (werkwoord voor leren).</p> <p>4. Ils *regardent* un film ensemble (werkwoord voor kijken).</p> <p>5. Vous *parlez* très bien français (werkwoord voor spreken).</p> <p>6. Il *lit* un livre intéressant (werkwoord voor lezen).</p> <p>7. Nous *habitons* à Paris (werkwoord voor wonen).</p> <p>8. Tu *écoutes* de la musique classique (werkwoord voor luisteren).</p> <p>9. Les enfants *dessinent* un beau dessin (werkwoord voor tekenen).</p> <p>10. Je *travaille* dans un bureau (werkwoord voor werken).</p>
 

Exercise 2

<p>1. Je *vais* à l'école (werkwoord voor gaan).</p> <p>2. Ils *mangent* un sandwich (werkwoord voor eten).</p> <p>3. Nous *écrivons* une lettre (werkwoord voor schrijven).</p> <p>4. Elle *lit* un livre (werkwoord voor lezen).</p> <p>5. Vous *parlez* trop fort (werkwoord voor spreken).</p> <p>6. Il *court* dans le parc (werkwoord voor rennen).</p> <p>7. Tu *écoutes* de la musique (werkwoord voor luisteren).</p> <p>8. Je *prends* une photo (werkwoord voor nemen).</p> <p>9. Nous *voyageons* en France (werkwoord voor reizen).</p> <p>10. Ils *étudient* pour l'examen (werkwoord voor studeren).</p>
 

Exercise 3

<p>1. Je *mange* une pomme tous les jours (ww eten).</p> <p>2. Il *joue* au football avec ses amis (ww spelen).</p> <p>3. Nous *parlons* français en classe (ww spreken).</p> <p>4. Tu *choisis* un livre à lire (ww kiezen).</p> <p>5. Ils *finissent* leurs devoirs avant le dîner (ww afmaken).</p> <p>6. Elle *aime* les fleurs dans le jardin (ww houden van).</p> <p>7. Vous *attendez* le bus à l'arrêt (ww wachten).</p> <p>8. Nous *partons* en vacances la semaine prochaine (ww vertrekken).</p> <p>9. Je *viens* de Paris (ww komen).</p> <p>10. Ils *travaillent* dur pour réussir (ww werken).</p>
 

5x Faster Language Learning with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with innovative technology.