Voorzetsels van tijd Opdrachten in de Engelse taal

Voorzetsels van tijd zijn essentieel om de juiste timing en volgorde in onze zinnen aan te geven. Ze helpen ons om precies aan te geven wanneer iets gebeurt, gebeurde of zal gebeuren. Denk bijvoorbeeld aan voorzetsels zoals 'om', 'op', 'in', 'voor', en 'na'. Elk voorzetsel heeft zijn eigen specifieke gebruik en betekenis, wat soms verwarrend kan zijn voor zowel beginners als gevorderden. Deze oefeningen zullen je helpen om de nuances en het juiste gebruik van deze voorzetsels te begrijpen en toe te passen. Het correct gebruik van voorzetsels van tijd kan een groot verschil maken in de duidelijkheid en precisie van je communicatie. Of je nu een afspraak maakt, een verhaal vertelt, of een instructie geeft, het is cruciaal om de juiste voorzetsels te gebruiken om misverstanden te voorkomen. Deze pagina biedt een reeks oefeningen die je vaardigheden in het gebruik van tijdsvoorzetsels verbeteren. Door regelmatig te oefenen, zul je merken dat je vanzelfsprekend en zelfverzekerd voorzetsels van tijd gaat gebruiken in je dagelijkse gesprekken en schriftelijke communicatie.

Exercise 1

<p>1. She will arrive *at* 5 PM (tijdstip).</p> <p>2. The shop is closed *on* Sundays (dag van de week).</p> <p>3. He was born *in* 1995 (jaar).</p> <p>4. We have a meeting *at* noon (tijdstip).</p> <p>5. The concert starts *at* 8 PM (tijdstip).</p> <p>6. My birthday is *in* December (maand).</p> <p>7. She works *in* the evening (deel van de dag).</p> <p>8. They go on holiday *in* the summer (seizoen).</p> <p>9. The project is due *by* Friday (voor de deadline).</p> <p>10. We have lunch *at* 1 PM (tijdstip).</p>
 

Exercise 2

<p>1. I usually go to bed *at* 10 PM (tijdstip).</p> <p>2. The meeting is scheduled *for* Monday (dag van de week).</p> <p>3. We have a holiday *in* July (maand).</p> <p>4. They have been living here *since* 2010 (beginpunt in tijd).</p> <p>5. The train will arrive *in* 15 minutes (duur).</p> <p>6. I have a doctor's appointment *on* Thursday (dag van de week).</p> <p>7. She was born *in* 1995 (jaartal).</p> <p>8. He will return *by* 6 PM (eindtijd).</p> <p>9. They always have lunch *at* noon (tijdstip).</p> <p>10. We usually go skiing *in* the winter (seizoen).</p>
 

Exercise 3

<p>1. The meeting will start *at* 9 AM (tijdstip).</p> <p>2. We usually have lunch *at* noon (midday).</p> <p>3. She finished her homework *before* dinner (voor een maaltijd).</p> <p>4. The store is closed *on* Sundays (dag van de week).</p> <p>5. He was born *in* 1990 (jaar).</p> <p>6. The concert will be held *on* Friday evening (dag en moment van de dag).</p> <p>7. They moved to the new house *in* September (maand).</p> <p>8. We will visit them *during* the holidays (periode).</p> <p>9. The train arrives *at* 3 PM (tijdstip).</p> <p>10. I like to exercise *in* the morning (deel van de dag).</p>
 

5x Faster Language Learning with AI

Talkpal is AI-powered language tutor. Learn 57+ languages 5x faster with innovative technology.