Pick a language and start learning!
Predicatieve versus attributieve bijvoeglijke naamwoorden Opdrachten in de Engelse taal
Bij het leren van de Engelse taal is het belangrijk om het verschil te begrijpen tussen predicatieve en attributieve bijvoeglijke naamwoorden. Beide vormen spelen een cruciale rol in het beschrijven van zelfstandige naamwoorden, maar ze worden op verschillende manieren gebruikt binnen een zin. Predicatieve bijvoeglijke naamwoorden volgen meestal een koppelwerkwoord zoals 'zijn' of 'lijken' en geven informatie over het onderwerp van de zin. Bijvoorbeeld in de zin "De man is gelukkig," fungeert 'gelukkig' als een predicatief bijvoeglijk naamwoord.
Attributieve bijvoeglijke naamwoorden daarentegen staan direct voor het zelfstandig naamwoord dat ze beschrijven. Ze geven extra informatie over het zelfstandig naamwoord binnen de zin zelf. Bijvoorbeeld in "De gelukkige man lachte," is 'gelukkige' een attributief bijvoeglijk naamwoord dat direct het zelfstandig naamwoord 'man' beschrijft. Het correct gebruiken van deze bijvoeglijke naamwoorden kan de duidelijkheid en vloeiendheid van je Engelse zinnen aanzienlijk verbeteren. Deze grammaticaoefeningen helpen je om het verschil tussen predicatieve en attributieve bijvoeglijke naamwoorden beter te begrijpen en toe te passen in je taalgebruik.
Exercise 1
<p>1. The *delicious* cake was baked by my grandmother (smaak, attributief).</p>
<p>2. She seems *happy* with her new job (emotie, predicatief).</p>
<p>3. The *broken* vase lay on the floor (staat, attributief).</p>
<p>4. He is *tall* for his age (lichaamsbouw, predicatief).</p>
<p>5. The *interesting* book kept me awake all night (beschrijving, attributief).</p>
<p>6. They appeared *tired* after the long journey (emotie, predicatief).</p>
<p>7. The *green* car is parked outside (kleur, attributief).</p>
<p>8. My brother is *excited* about his upcoming trip (emotie, predicatief).</p>
<p>9. The *ancient* ruins were fascinating to explore (tijd, attributief).</p>
<p>10. This soup tastes *spicy* (smaak, predicatief).</p>
Exercise 2
<p>1. She has a *beautiful* dress (adjective describing the dress). Hint: Mooi.</p>
<p>2. The cake tastes *delicious* (adjective describing taste). Hint: Heerlijk.</p>
<p>3. He is a *talented* musician (adjective describing the musician). Hint: Talentvol.</p>
<p>4. The *busy* streets are full of cars (adjective describing the streets). Hint: Druk.</p>
<p>5. This book is very *interesting* (adjective describing the book). Hint: Interessant.</p>
<p>6. Her new house is *spacious* (adjective describing the house). Hint: Ruim.</p>
<p>7. The *old* man walked slowly (adjective describing the man). Hint: Oud.</p>
<p>8. They bought a *new* car (adjective describing the car). Hint: Nieuw.</p>
<p>9. He is feeling *happy* today (adjective describing feelings). Hint: Gelukkig.</p>
<p>10. The *dark* room was quite eerie (adjective describing the room). Hint: Donker.</p>
Exercise 3
<p>1. The *happy* child played in the park (voorspelbaar en blij, niet een vast eigenschap).</p>
<p>2. She wore a *beautiful* dress to the party (vast eigenschap, hoe ziet de jurk eruit?).</p>
<p>3. The soup tastes *delicious* today (voorspelbaar, hoe smaakt de soep?).</p>
<p>4. He bought a *new* car last week (vast eigenschap, beschrijving van de auto).</p>
<p>5. The *angry* dog barked loudly (voorspelbaar, hoe voelt de hond?).</p>
<p>6. It was a *sunny* day at the beach (vast eigenschap, beschrijving van de dag).</p>
<p>7. Her voice sounded *sweet* over the phone (voorspelbaar, hoe klinkt haar stem?).</p>
<p>8. They live in a *small* house near the river (vast eigenschap, beschrijving van het huis).</p>
<p>9. The *tired* students fell asleep during the lecture (voorspelbaar, hoe voelen de studenten?).</p>
<p>10. She has an *expensive* watch on her wrist (vast eigenschap, beschrijving van het horloge).</p>